31. Ensemble van een tafelkleed in tapisserie met gestrooide bloemen, twee armstoelen, acht stoelen en twee lage stoelen bekleed met tapisserie met kleine bloemboeketten en insecten
De regentenkamer van het Deutzenhofje in Amsterdam is het enige nog bestaande voorbeeld van een zeventiende-eeuws Hollands interieur met een ensemble in tapisserie van een tafelkleed en bijbehorende stoelbekledingen.1 (afb. a)
Het Deutzenhofje, voor 'behoeftige vrouwen', werd gesticht door Agneta Deutz (1633-1692), dochter uit een belangrijk Amsterdams koopmansgeslacht.2 De bouw van het hofje was gereed in 1695. De regentenkamer werd ingericht met door Agneta Deutz nagelaten meubilair. In het codicil op haar testament, van 27 oktober 1691, bepaalde Agneta Deutz over de inrichting van de regentenkamer van het Deutzenhofje onder meer: 'ende tot meubleeringe en behangen van de kamer bestelle ick de tapijten, zijnde boscage, nu hangende in de blaauwe kamer, en waarvan nog een stuk of twee boven in de kas leggen, en zullen op de gemelte kamer werden geplaatst alle de tapijten, stoelen (...) daar mijn cijfer op staat’.3 In de 'opgaaf van meubelen' van 15 september 1700 in het journaal van het Deutzenhofje, met de voorwerpen die de executeuren goed vonden om te houden, worden vermeld: 'Een behanghsel van de kamer, (...) 12 tapijte stoelen, (...) 1 tapijt tafelkleet, (...) 5 stoelkussens’.4 De 'Inventaris van de Meubelen zoo bevonden zijn op het Deutzen Hofge den 25 Februarij 1730' geeft grotendeels dezelfde inboedel als in 1700, met daarbij '12 Tapijte Stoelen met kleeties, (…) 5 Tapijte kussens, 1 Tapijt Tafelkleed'.5 Het zal hier hetzelfde ensemble betreffen waarvan nu nog een tafelkleed, twee armstoelen, acht stoelen en twee lage stoelen in de regentenkamer aanwezig zijn. De in de documenten genoemde wandtapijten en kussens in tapisserie zijn niet overgeleverd.
Agneta Deutz woonde de laatste tien jaar van haar leven in haar ouderlijk huis, De Ster, op Keizersgracht 121. Het door haar aan het Deutzenhofje nagelaten meubilair behoorde tot de inboedel van dat huis. Veel daarvan had zij geërfd van haar ouders en haar overleden broers.6 Agneta Deutz was in 1682 naar Amsterdam teruggekeerd na vanaf 1651 in Delft te hebben gewoond. In dat laatstgenoemde jaar trouwde zij met de Delftse burgemeesterszoon Gerard Meerman (1627-1668), raad van Delft. Na zijn overlijden hertrouwde zij, in 1674, met de Delftse burgemeester Mr. Zacharias van Beresteyn (1623-1679), die al na vijf jaar huwelijk overleed. Het is heel wel mogelijk dat het tafelkleed en de stoelen tijdens Agneta's eerste huwelijk in Delft werden aangeschaft. Zowel de tapisserie als het houtwerk van de stoelen is stilistisch omstreeks 1650-1670 te dateren.
De twaalf in 1700 vermelde en nu nog steeds aanwezige stoelen zijn voorbeelden van het type Spaanse stoel,7 het meest voorkomende zitmeubel in de Nederlanden vanaf het eind van de zestiende en het grootste deel van de zeventiende eeuw. Ze behoren duidelijk tot één set, zoals gebruikelijk bestaand uit twee armstoelen en een groter aantal stoelen zonder armleuningen. Het onderstel van de notenhouten stoelen heeft geslingerde poten verbonden door eveneens geslingerde sporten, typerend voor het derde kwart van de zeventiende eeuw. De tien gewone stoelen zijn in dit geval echter verschillend van hoogte, doordat bij twee exemplaren het onderstel van de poten onder de zitting minder hoog is. Deze set in het Deutzenhofje is tot nu toe het enige bekende voorbeeld van een nog bij elkaar horende set stoelen met een dergelijk hoogteverschil. Hoewel vooralsnog hiervoor geen sluitend bewijs is gevonden, is het aannemelijk dat deze stoelen een voorbeeld zijn van het verschil tussen zogenaamde mansstoelen en vrouwenstoelen. Dit verschil in benaming, dat in Nederlandse boedelinventarissen vanaf de vijftiende eeuw veelvuldig wordt gemaakt, kan niet slaan op een functioneel verschil, aangezien het bij diverse stoeltypen wordt gebruikt.8 Een verschil in hoogte lijkt daarom de meest logische verklaring. In het onderzoek naar de woonhuizen aan het Leidse Rapenburg, wordt een dergelijk verschil in benaming genoteerd in negentien inventarissen, deels voor bij elkaar horende mans- en vrouwenstoelen, deels als losse exemplaren. De genoemde Rapenburginventarissen dateren van 1549 tot 1660, daarna wordt er geen melding meer van gemaakt. Opmerkelijk is dat in zestien gevallen bij de vrouw sprake is van een stoeltgen, bij de mansstoelen nergens, wat eveneens op een maatverschil lijkt te duiden.9 De twee 'vrouwenstoelen’ in het Deutzenhofje vormen door de combinatie met de verdere set van dit fenomeen een uniek voorbeeld dat, zoals ook de tapisseriebekleding en het houtwerk van de stoelen doen vermoeden, uit de jaren vijftig - zestig van de zeventiende eeuw zal dateren. Niet toevallig komt men dit verschil daarna in inventarissen niet meer specifiek tegen.
Het tafelkleed en de stoelbekledingen zijn fraaie voorbeelden van bloemtapisserie. Dit was een kenmerkend genre voor de Noordelijke Nederlanden en werd onder meer gemaakt in Gouda en Delft.10 Er zijn weinig gegevens voorhanden om de overgeleverde producten aan bepaalde centra toe te kunnen wijzen. Een aanschaf in Delft sluit ook vervaardiging in Gouda niet helemaal uit. Er is bijvoorbeeld bekend dat ook het Delftse stadsbestuur in 1660 een tafelkleed en 24 stoelen met bekledingen in tapisserie bij Abraham Adriaensz Goossenson uit Gouda aanschafte.11
Het Museum Prinsenhof Delft bezit een aan het tafelkleed van het Deutzenhofje gerelateerde strook tapisserie en tevens een Spaanse stoel bekleed met dezelfde tapisserie als op de bijbehorende stoelen van het Deutzenhofje.12
Afb. a
wandtapijtweverij van Anoniem Northern Netherlands (hist. region) ca. 1650-1670 naar ontwerp van Anoniem Northern Netherlands (hist. region) ca. 1650-1670
Ensemble van een tafelkleed in tapisserie met gestrooide bloemen, twee armstoelen, acht stoelen en twee lage stoelen bekleed met tapisserie met kleine bloemboeketten en insecten, ca. 1650-1670
Amsterdam, Deutzenhofje
31-a. Tafelkleed met gestrooide bloemen
Beschrijving:
Op een donkerblauw fond is een grote hoeveelheid gestrooide bloemtakken over het vlak van het tafelkleed verdeeld, zonder elkaar te overlappen. De bloemen zijn veel bolgewassen zoals tulpen, narcissen, irissen, lelietjes-van-dalen en keizerskronen en verder onder meer anjers en verschillende rozen, alles in natuurlijke kleuren. Ze liggen in verschillende richtingen, waarbij wel de contouren van het kleed min of meer zijn gevolgd. Ook lijkt het strooipatroon zich in het centrum enigszins te verdikken.
Langs de randen van het kleed lopen een smalle bruinrode bies (aan de smalle zijden bruinrood met geel) en een effen blauwe boord (iets lichter van kleur dan het fond).
Commentaar:
Voor de gestrooide bloemen, en ook voor de kleine boeketten zoals die van cat. 31-b-k, dienden afbeeldingen in zeventiende-eeuwse botanische catalogi tot inspiratie voor de wevers.13 Voorbeelden hiervan zijn de florilegia van Johan Theodor de Bry, Emanuel Sweerts en Chrispijn de Passe. Ook werden losse tekeningen van kunstenaars als Judith Leyster en grafisch werk van Nicolaes de Bruyn en Adriaen Collaert tot voorbeeld genomen.
Museum Prinsenhof Delft heeft een aan dit tafelkleed gerelateerde strook tapisserie waarvan een gedeelte naar hetzelfde patroon is geweven. (Zie verder hierboven en bij cat. 57)
Conditie:
Aan het tafelkleed werden in 1954 enige reparaties verricht op het restauratieatelier van het Rijksmuseum te Amsterdam. In 1991 werd het gerestaureerd en voorzien van een nieuwe linnen voering door zuster Laetitia Kolfschoten, Onze Lieve Vrouwe Abdij, Oosterhout.
Cat. 31-a
wandtapijtweverij van Anoniem Northern Netherlands (hist. region) ca. 1650-1670 naar ontwerp van Anoniem Northern Netherlands (hist. region) ca. 1650-1670
Tafelkleed met gestrooide bloemen, ca. 1650-1670
Amsterdam, Deutzenhofje
31-b-m. Twee Spaanse armstoelen, acht Spaanse stoelen en twee lage Spaanse stoelen van notenhout bekleed met tapisserie met kleine bloemboeketten en insecten
Beschrijving:
De ruggen, zittingen en achterstijlen van de stoelen en armstoelen en bovendien de armleggers en armleggerstutten van de twee armstoelen zijn bekleed met tapisserie met op een donkerblauw fond bloemboeketten, bloemtakjes en kleine boeketjes die met gestrikte blauwe linten zijn samengebonden. Tussen de bloemen bevinden zich enkele insecten.
Alle stoelen en armstoelen hebben in principe voor de ruggen één basispatroon en voor de zittingen één ander, maar verwant, basispatroon. Per stoel zijn er wel tintverschillen in de voorgestelde bloemen en op elke bekleding zijn andere insecten toegevoegd.
Rug: linksonder is een liggende iris geplaatst en rechtsonder een liggende roze tulp, met op elk van de stelen ervan een andere insect, meestal een vlinder, maar ook bijen en libellen. Hiertussen en boven zijn vijf kleine boeketjes gerangschikt en verbonden en gestrikt met één blauw lint: twee boeketjes onder, twee boven en een in het midden. De strik in het midden heeft twee lussen, de andere vier strikken hebben elk één lus. De boeketjes bestaan respectievelijk uit: linksonder kievitsbloemen en witte narcissen; rechtsonder kleine rode roosjes en geel met rode sleutelbloemen; linksboven een rozerode pioen of klaproos; in het midden een rode anjer en een witte roos; rechtsboven een roodbruine lelie.
Zitting: vanuit het midden zijn tien kleine boeketjes gerangschikt en verbonden en gestrikt met blauwe linten. In het midden een boeketje van een rode pioen of klaproos en een roze tulp; linksonder een grote witte roos, een narcis en een rode ranonkel; rechtsonder een grote rode roos, keizerskronen en een rode anjer; midden rechts narcissen en een soort winde; rechtsboven een iris; daarnaast een roodbruine lelie; middenboven een boeketje witte trosnarcissen; daarnaast kievitsbloemen; linksboven een tulp; midden links lelietjes-van-dalen en ranonkels. De bloemtakjes zijn allemaal gestrikt met in totaal vier linten; het bovenste en onderste lint elk met drie strikken, links en rechts met elk twee strikken (er zijn vier strikken met twee lussen, de overige zes hebben één lus). Helemaal rechtsboven en linksonder vliegt of zit steeds een insect, meestal een vlinder of een bij.
Achterstijlen: twee verschillende typen komen in het ensemble voor: 1. een met een blauwe strik samengebonden boeketje van een rode anjer en oranjerode bloemetjes; 2. een takje rode en een takje witte klokjesbloemen samengebonden met een blauwe strik.
Armleggers: een rode en een witte tulp samengebonden met een blauwe strik.
Armleggerstutten: een takje met een rode roos en rozenknoppen.
Commentaar:
Voor de bekleding van de ruggen en de zittingen van de Spaanse armstoelen is hetzelfde basisontwerp toegepast als voor de bijbehorende stoelen. Aan de beide zijkanten zijn echter, vanwege het iets bredere formaat, verschillende kleine bloemen en een enkel blaadje toegevoegd. De bloemen zijn ruim op het fond geplaatst, waardoor aan de buitenzijde de blaadjes speels tegen het effen blauw afsteken. (Zie ook bij cat. 110, Museum Gouda.)
Op een schilderij door de Leidse schilder Pieter van Slingelandt (1640-1691), Dame met een schoothondje uit 1672, in Dresden, is een met bloemtapisserie beklede stoel, die bijna hetzelfde is als cat. 31-d-k maar een groen fond heeft in plaats van een blauw, zeer prominent afgebeeld.14
Museum Prinsenhof Delft bezit een Spaanse stoel bekleed met tapisserie voorzien van een zelfde compositie als cat. 31-l-m, de lage Spaanse stoelen, op de rug en de zitting, maar in spiegelbeeld. (Zie verder bij cat. 56-c.)
Conditie:
De tapisseriebekleding van de stoelen werd in de periode 1965-1969 gerestaureerd op het Rijksmuseum te Amsterdam.
Cat. 31-b
wandtapijtweverij van Anoniem Northern Netherlands (hist. region) ca. 1650-1670 naar ontwerp van Anoniem Northern Netherlands (hist. region) ca. 1650-1670
Spaanse stoel van notenhout bekleed met tapisserie met kleine bloemboeketten en insecten, ca. 1650-1670
Amsterdam, Deutzenhofje
Cat. 31-j
wandtapijtweverij van Anoniem Northern Netherlands (hist. region) ca. 1650-1670 naar ontwerp van Anoniem Northern Netherlands (hist. region) ca. 1650-1670
lage Spaanse stoel van notenhout bekleed met tapisserie met kleine bloemboeketten en insecten, ca. 1650-1670
Amsterdam, Deutzenhofje
Cat. 31-l
wandtapijtweverij van Anoniem Northern Netherlands (hist. region) ca. 1650-1670 naar ontwerp van Anoniem Northern Netherlands (hist. region) ca. 1650-1670
Spaanse armstoel van notenhout bekleed met tapisserie met kleine bloemboeketten en insecten, ca. 1650-1670
Amsterdam, Deutzenhofje
Notes
1 Kalf 1988, p. 23; Hartkamp-Jonxis 2001, p. 18.
2 Over de geschiedenis van het Deutzenhofje, zie vooral: Van Eeghen 1960, pp. 97-123.
3 Idem, p. 106.
4 Stadsarchief Amsterdam (SAA), toegangsnr. 234, Archief van de Familie Deutz, inv. nr. 80 (achterin). Geciteerd in Van Eeghen 1960, p. 109.
5 SAA, toegangsnr. 234, Archief van de Familie Deutz, Inventarissen van inboedel en schilderijen, 1730, met toevoeging van 1795 en negentiende eeuw, inv. nr. 238. De reeks wandtapijten wordt hierin niet vermeld. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat ze als nagelvast werd beschouwd. Ook zou het echter kunnen betekenen dat de reeks niet meer aanwezig was.
6 Zie hierover ook: Bikker 1998, pp. 227-311.
7 De hele paragraaf in cat. 31-a-m over de stoelen zelf is van de hand van C. Willemijn Fock. Spaanse stoelen, waarbij voor het eerst bekleding een rol ging spelen en die in navolging van Spanje al vanaf het midden van de zestiende eeuw in heel Europa in gebruik raakten, werden ook in ons land in de zeventiende eeuw het zitmeubel bij uitstek, zodat al vanaf eind zestiende eeuw de 'Spaanse stoelenmakers’, binnen de meubelmakersgilden een apart specialisme werden, het eerst in Amsterdam. Zie hierover: Fock 2001, p. 41; Mertens 2001, pp. 38, 43, noot 27; en vooral Baarsen 2007, hfst. De 'Spaanse stoelenmakers’, pp. 61 e.v.
8 In Leidse inventarissen uit de vijtiende en zestiende eeuw, behalve de gewone mans- en vrouwenstoelen, ook voorkomend als mans- en vrouwen leenstoelen, crecstoelen, tonnenstoelen, houpstoelen, kamerstoelen, matte stoelen en Spaanse stoelen. Fock 1974, pp. 34, 37. Zie ook noot 9.
9 Vrouwenstoelen en mansstoelen komen in respectievelijk zestien en vijftien van de negentien inventarissen voor. In het huis Rapenburg 33 met zeven mans- en twaalf vrouwenstoelen, worden twee mansstoelen daarentegen uitdrukkelijk juist 'groot' genoemd. Het totale aantal aan mans- en vrouwenstoelen bedraagt 226, waarvan vijftig aangeduid zijn als Spaanse stoelen. In 1549 was er in Rapenburg 42 bovendien behalve van vier mansdronckestoelen tevens sprake van een vrouwendronckestoel (nog niet vermeld in Fock 1974), een in de zestiende eeuw vaker genoemd type stoel waarvoor nog geen sluitende verklaring is gevonden. Het betreft de huizen: Lunsingh Scheurleer, Fock, Van Dissel 1986-1992, dl. I: Rapenburg 1a-1 (1583, pp. 112, 115), 3 (1583, p. 139), 17 (1653, p. 260); dl. II: Prinsenhof (1585, p. 231, 1600, p. 234); dl. III: 33 (1616, pp. 400-402); dl. IV: 20 (1660, p. 384), 24 (1656, pp. 488-491), 26 (1630, pp. 573-574); dl. V: 34 (1639, p. 160), 38 (1597, p. 299), 42 (1549, pp. 419, 422), 50 (1588, p. 627), 54 (1624, p. 743); dl.VI: 59 (1621, p. 125), 61 (1659, pp. 224-225), 63 (1656, pp. 270-271), 69A (1626, p. 687) en Addenda nr. 37 (1650, p. 854).
10 Voor recente inzichten met betrekking tot het genre van de bloemtapisserie in de Noordelijke Nederlanden, zie: Hartkamp-Jonxis 2001, pp. 17-24; Hartkamp-Jonxis 2004b, pp. 272-283, en daarnaast ook in de Zuidelijke Nederlanden: Brosens 2008, pp. 362-367; Mertens 2008, pp. 132-167.
11 Van Ysselsteyn 1936, II, nrs. 660, 666. Zie ook bij: cat. 110, Museum Gouda.
12 Zie respectievelijk cat. 57 en cat. 57-c, Museum Prinsenhof Delft.
13 Woldbye, Burgers 1971, pp. 9-10; Hartkamp-Jonxis 2001, p. 23.
14 Gemäldegalerie Alte Meister, Staatliche Kunstsammlungen Dresden (inv. gal.-nr. 1761), daar getiteld: Das unmusikalischen Hündchen. Cat. tent. Amsterdam 1989, cat. 47; Hartkamp-Jonxis 2001, p. 20, kl. afb. 7.