198. Het Oordeel van Paris
Beschrijving:
In een landschap, met vooraan verspreid in het gras staande pollen bloeiende planten, waaronder meerdere tulpen, links en rechts enkele (deels zichtbare) grote bomen, op de achtergrond geboomte, een dorp met enkele huizen en meerdere torens en een berglandschap in de verte met een kasteel op een hoge bergtop, staan links op de voorgrond drie vrouwen dichtbij elkaar. Geheel links staat Venus, de godin van de liefde, met een lauwerkrans op haar lange rode haren en gekleed in een geplooide rok met los heupstuk, daarop een gouden ceintuur en broche en een blauwe doek rond haar schouders geplooid die haar borsten onbedekt laat. De eveneens roodharige, naakte en gevleugelde kleine figuur van Amor, haar zoon, staat rechts naast Venus en houdt zich vast aan haar rok. Hierachter staat Minerva, de krijgsgodin, in wapenrusting met een rijkversierde en bepluimde helm op het hoofd, een schild met het Medusahoofd vasthoudend met haar rechterhand en een speer in haar linkerhand. Rechts hiernaast staat de godin Juno, de echtgenote van hoofdgod Jupiter, gekleed in een gewaad met ingeweven patroon, een blauwe voering en een staande, witte kraag met daarover een blauwe mantel en kuras en een kroon op het hoofd, met opgeheven linkerhand, een scepter in haar rechterhand en rechts naast zich haar attribuut de pauw. Rechtsachter Juno bevindt zich op het tweede plan een kudde dicht opeen staande schapen. Daarnaast, rechts van de drie godinnen en centraal in de voorstelling, staat de god Mercurius, gekleed in een korte, geplooide blauwe rok met daarover een lichtrood kuras met lange leren repen aan de onderzijde, zijn kenmerkende vleugelschoenen en een vleugelhoed met brede rand op zijn lange loshangende rode haren en in zijn linkerhand de caduceus. In zijn opgeheven rechterhand toont hij de gouden appel. Geheel rechts staat Paris, gekleed als schaapherder, in een beigerode buis met korte mouwen die aan de voorzijde gesloten is met een opvallende rij van horizontale repen stof of leer en waaronder een blauwe kraag en blauwe mouwen uitkomen en een geplooide beigerode rok, op zijn hoofd een hoed met brede rand, in zijn linkerhand een herdersstaf en een hond rechts naast zijn benen. Met zijn rechterhand wijst Paris in de richting van Venus, die op haar beurt haar linkerhand met gestrekte wijsvinger naar hem uitsteekt.
Rondom lopen smalle boorden met aan de binnenzijde donkerbruine en lichtblauwe randjes naast elkaar en vervolgens een repeterend gestileerd acanthusornament in beige en lichtbruin op een oranjerood fond.
Commentaar:
Op dit wandtapijt is het bekende verhaal van het oordeel van Paris voorgesteld, het meest populaire mythologische onderwerp in de kunst, dat werd beschreven in de Fabulae of Genealogiae, 92, toegeschreven aan Gaius Julius Hyginus en door Lucianus in zijn Deodorum dialogi, 20.1 Bij de viering door de goden van de bruiloft van Peleus en Thetis was Eris, de godin van de twist, als enige van de goden niet uitgenodigd. Uit wraak hiervoor gooide zij tijdens het bruiloftsmaal een gouden twistappel met het opschrift 'voor de mooiste' tussen de gasten. Daarop ontstond een schoonheidswedstrijd tussen de godinnen Juno, Minerva en Venus, die ieder deze appel voor zich opeisten. In plaats van zelf uitspraak hierover te doen, bepaalde Jupiter dat de keuze voor wie de gouden appel zou krijgen en dus tot de mooiste werd uitgeroepen, zou worden gedaan door Paris, de zoon van koning Priamus van Troje, die schaapherder was bij de berg Ida. Mercurius, de boodschapper van Jupiter, kreeg de opdracht om de drie godinnen naar Paris te brengen. De godinnen probeerden vervolgens elk om Paris om te kopen met aantrekkelijke beloften. Juno beloofde hem land en rijkdom, Minerva de overwinning in de strijd en Venus de liefde van elke vrouw die hij wilde, zelfs van Helena, de vrouw van de Spartaanse koning Menelaüs. Afgebeeld op cat. 198 is precies het moment dat Paris voor Venus kiest. Een keuze die uiteindelijk tot de Trojaanse oorlog zou leiden.
In tegenstelling tot de meeste voorstellingen met het Oordeel van Paris zijn de drie godinnen Juno, Minerva en Venus, en ook de god Mercurius, op cat. 198 niet naakt voorgesteld2 maar gekleed, met uitzondering van het ontblote bovenlijf van Venus.
Cat. 198 werd waarschijnlijk vervaardigd in de Zuidelijke Nederlanden, in het tweede kwart van de zeventiende eeuw. De verspreid staande pollen bloeiende planten doen meer denken aan die op oudere, middeleeuwse wandtapijten, maar de tulpen die hierbij zijn, wijzen op een latere vervaardiging, omdat tulpen pas rond 1600 in de Nederlanden aanwezig waren en vooral vanaf omstreeks 1620 werden voorgesteld op daar ontstane kunstvoorwerpen. Ook de kleding van de figuren is zeventiende-eeuws. Zo is bijvoorbeeld de herderskleding van Paris op meerdere onderdelen vergelijkbaar met die van de herder Céladon - zoals de hoed met brede rand, het type kraag en de sluiting van de jas met een rij horizontale repen stof of leer - op de in Brugge rond 1640 geweven reeks met de Geschiedenis van Astrée.3
De smalle tapijtboorden met gestileerd acanthusornament van cat. 198 zijn enigsziens moeilijk te plaatsen in de Zuidelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw. Er zijn echter geen andere voorbeelden van deze boorden getraceerd die verder licht op de herkomst of datering ervan zouden kunnen werpen. Evenmin zijn er andere wandtapijten bekend die gerelateerd zijn aan cat. 198, of er een reeks mee zouden kunnen vormen.
Conditie:
Goed. Het wandtapijt is van een voering voorzien en is rondom afgezet met een smalle machinaal geweven donkergekleurde band.
Cat. 198
wandtapijtweverij van Anoniem Southern Netherlands (hist. region) ca. 1625-1650 naar ontwerp van Anoniem ca. 1625-1650
Het Oordeel van Paris, ca. 1625-1650
Parijs, Den Haag, Vorden (Gelderland), particuliere collectie Victor de (jhr.mr.) Stuers, inv./cat.nr. TP 067 N
Notes
1 Zie Hall 1996, pp. 211, 262-263, 270-271. Zie ook bij cat. 103, Het Oordeel van Paris, Dordrechts Museum/ Huis Van Gijn, Dordrecht en cat. 20, Landschapsverdure met Juno, Minerva en Venus, RCE, Amsersfoort.
2 Zie onder andere Hall 1996, pp. 235, 262-263.
3 Zie Delmarcel, Duverger 1987, cat. 46-51, vooral de afbeeldingen op pp. 380, 386, 396-397, 399-400.