157. Drie kussens en twee kussenbladen met het wapen van Leiden tussen twee leeuwen
Beschrijving:
Op een blauwgroen fond een wapenschild met in zilver twee schuingekruiste sleutels van rood. Schild gedekt met een vijfbladige kroon van goud en vastgehouden door twee omziende leeuwen van natuurlijke kleur; de leeuwen van inv. 141-147.10 zijn duidelijk afwijkend qua weergave (afb. a). Het geheel is geplaatst op een cartouche met rolwerk omgeven door geelgroene palmtakken. In de cartouche de inscriptie LEYDEN. Bij inv. 141-147.10 is rondom de voorstelling tevens een schaduwrand ingeweven, eveneens bij inv. 141-147.13 maar alleen onderlangs en rechts. De achterzijde van de drie kussens (inv. 141-147.9-11) is nu van groen laken en rondom is een rand van grijsgroene franje.
Commentaar:
Van de vijf kussenbladen met het wapen van Leiden tussen twee leeuwen zijn twee eerder een tijdlang samengevoegd geweest tot één kussen als voor- en achterzijde. De andere drie kussenbladen waren gecombineerd met drie van de acht kussenbladen van cat. 157-a-h (Kalf nr. 7) met de voorstelling van het wapen van Leiden verdedigd door de leeuw.1 Het is niet bekend hoe de oorspronkelijke situatie van de kussens was.
De kussens werden hoogstwaarschijnlijk in de achttiende eeuw vervaardigd. Naast de leveranties van kussenbladen in tapisserie met het wapen van Leiden door de Leidse tapijtwever Bartholomeus Adriaensz in 1578 en 15862 en die uit 1628 door de tapijtwever Cornelis Adriaensz uit Gouda van acht kussenbladen met het wapenschild van Leiden vastgehouden door één leeuw3, zijn er namelijk uit de zeventiende en in de achttiende eeuw nog verschillende bestellingen van Leidse vroedschapskussens in tapisserie gedocumenteerd, die vrijwel alle tot nu toe onbekend waren.4
Zo leverde Maximiliaan van der Gucht uit Delft op 19 november 1661 aan het stadsbestuur van Leiden 'sestien tapijte kusse bladen', door zijn weefwerkplaats gemaakt voor 12 gulden per stuk. Het totaalbedrag van 196 gulden, waarbij ook een bedrag van 4 gulden was inbegrepen 'voor een half vat bier voor de knechte', werd door de Tresorier extra-ordinaris op 20 november 1661 uitbetaald aan Bartholomeus van der Gucht, als vertegenwoordiger van zijn vader Maximiliaan.5 Uit het overgeleverde betalingsbewijs blijkt dat de zestien kussenbladen 'syn geordonneert in de banck van die vande gerechten'. Het gerecht was onderdeel van de vroedschap (of veertigraad) en bestond uit dertien personen: de schout, vier burgemeesters en acht schepenen.6 Het is niet duidelijk voor wie de resterende drie kussenbladen bestemd waren. De gehele bestelling zal overigens gedaan zijn in verband met de verbouwing van het stadhuis in 1662, waarbij ook het interieur werd vernieuwd.7 In 1668 zou Maximiliaan van der Gucht een reeks wandtapijten met landschapsverdures vervaardigen voor de vroedschapskamer van het stadhuis van Leiden, die daar tot de brand in 1929 aanwezig was. Een bijbehorende strook tapisserie met vier wapens van burgemeesters van Leiden behoort nu nog tot de collectie van Museum De Lakenhal (cat. 157).
Eind zeventiende eeuw, op 14 oktober 1697, werden 'ten dienste van de selve stadt' (Leiden) drie 'taepijte chusse blaeden' geleverd 'verbeeldende twapen van leyden' door de Delftse tapijtweverFrançois Coppens voor een totaalbedrag van 54 gulden.8 De werkplaats van Maximiliaan van der Gucht (overleden in 1689) was op dat moment ook nog in bedrijf, sinds 1679 onder leiding van zijn zoon Jacobus9, maar het Leidse stadsbestuur gaf voor deze opdracht dus de voorkeur aan zijn stadsgenoot Coppens. Mogelijk was men in Leiden bekend met de omvangrijke en prestigieuze opdracht voor zeven reeksen wandtapijten die de werkplaats van François Coppens en zijn broer Samuel dat jaar uitvoerde voor de versiering van de verblijven in Delft van de Franse delegatie bij de besprekingen voor de Vrede van Rijswijk in 1697.10
François Coppens (Koppens) uit Delft leverde ook geruime tijd daarna, op 14 augustus 1725, '6 tapijte kussebladeren' voor 19 gulden per stuk aan de Leidse vroedschap. Het totaalbedrag van 114 gulden werd op 14 september 1725 aan hem betaald.11 Al relatief snel daarna, op 9 maart 1731, werd bij François Coppens een bestelling gedaan van vier tapisserie kussenbladen met het wapen van de stad Leiden, naar een ontwerp ('model') dat reeds in zijn bezit was. Daarvan was er één expliciet bestemd voor de enige die voor de eerste maal in 1731 tot burgemeester werd gekozen, te weten Mr. Gerard Amelis van Hoogeveen12: 'Den thesaurier extraordinaris by burgemeesteren gequalificeert om te doen maken eenige bladen tot sitkussens, waarvan een aan een nieuw aankomende burgemeester ordinarie vereerd werd. Die dese bladen levert, is een tapytwercker tot Delft. Den thesaurier extraordinaris aangenomen 4 tapytenbladen tot kussens te ontbieden van de tapytwerker, genaamt Koppens, wonende tot Delft, die een model daarvan onder hem heeft, verbeeldende 't wapen van dese stad. Den thesaurier extraordinaris heeft aangenomen 4 bladen te ontbieden'.13 Helaas geeft dit document geen uitsluitsel over welke versie van het wapen was voorgesteld op deze vier kussenbladen, dat van cat. 155 met één leeuw, of dat van cat. 156 met twee leeuwen als schildhouders.
François Coppens leverde aan het stadsbestuur van zijn woonplaats Delft in 1704-1705 en 1715-1716 ook aanzienlijke reeksen 'tapyte wapens voor stadskussens'.14 Gezien de zeer lage prijs van een gulden per stuk zullen dit geen volledige kussenbladen zijn geweest, maar losse wapens om op kussens van stof te appliceren. In 1713 werd Coppens door het Delftse stadsbestuur eveneens betaald voor een onbekend aantal 'tapytbladeren tot kussens in de kamer van de heeren burgemeesteren'.15 François Coppens leverde in de periode 1731-1741 ook meerdere malen kussens voor de vroedschap van Gouda.16 In 1739 verzorgde hij tevens een leverantie van dertien kussenbladen voor het stadhuis van Den Haag.17 Hij liet op 19 april 1743 zijn testament opmaken, waarna hij ook vrij snel zal zijn overleden.18 Dit zal de reden geweest zijn waarom door de burgemeesters van Leiden de eerstvolgende bekende bestelling voor tapisserie kussenbladen met het wapen van Leiden werd gedaan in Brussel, bij de werkplaats van Urbanus Leyniers en zijn zoon Daniël. Op 27 maart 1745 leverde deze 'twelf stuckxkens tapyt fyn Brussels werck gemaeckt ende gelevert door ordre van Sr. Pieter Hofmans ten dienste van de Edele en Achtbaere Heeren de Borgemeesters &a. &a. der Stadt Lyden door Urbanus Leyniers & sone Cooplieden en fabriquanten der selve tot Brussel welcke 12 stucken syn gemaeckt volgens den dessin hun toegesonden representerende het wapen der stadt Lyden'.19 Het totaalbedrag van 283 gulden en 10 stuivers, omgerekend van 30 pistolen voor een stuksprijs van 2½ pistolen, werd op 24 april 1745 betaald. Het contact met de werkplaats van Urbanus en Daniël IV Leyniers zou heel goed tot stand kunnen zijn gekomen via de Leidse burgemeester Diederik van Leyden die voor de in 1739-1743 nieuw ingerichte zaal van zijn huis Rapenburg 48 een reeks van vier wandtapijten met de Triomfen van de Goden had gekocht bij deze beroemde Brusselse werkplaats.20 Het was overigens tot nu toe niet bekend dat de werkplaats van Urbanus en Daniël IV Leyniers naast reeksen wandtapijten ook wapenkussens vervaardigde.21 Na het overlijden van zijn vader Urbanus in 1747 zou Daniël IV Leyniers nog zeker driemaal opdrachten voor de vroedschap van Leiden uitvoeren voor kussenbladen met het Leidse stadswapen. Op 19 februari 1754 leverde hij 'twelf blaeren tapijtten dienende voor kussens Brusselsche fabriecke representerende de wapens der stadt Lijden', voor dezelfde stuksprijs van 2½ pistolen als in 1745.22 Negen jaar later, op 29 oktober 1765, leverde Daniël IV Leyniers 'twee stuckxkens Tapyt representeerende de waapens der stadt Leyden voor kussens', die besteld waren door de secretaris van de stad Leiden, de heer Van Dam.23 De laatste keer was kort daarna op 28 augustus 1766, toen hij tien 'blaeden voor kussens met het wapen van de stadt gebordiuert' leverde aan 'D Heeren Burgemeesteren en Regeerders der Stadt Leijden'.24 Hoewel in de laatstgenoemde betaling de term 'gebordiuert' (geborduurd) werd gebruikt in plaats van 'tapyt', zal het omdat Daniël IV Leyniers de leverancier was ook in dit geval kussenbladen in tapisserie hebben betroffen, tevens omdat bij beide leveranties in 1765 en 1766 opnieuw 2½ pistolen per kussenblad werd gerekend. Daniël IV Leyniers overleed in 1770.
Cat. 157
wandtapijtweverij van Daniël Leyniers (III) naar ontwerp van Anoniem ca. 1765
Set kussens en kussenbladen met het wapen van Leiden tussen twee leeuwen, ca. 1765
Leiden, Museum De Lakenhal, inv./cat.nr. 141-147.9-13
Heel waarschijnlijk behoren cat. 157-a-e tot de laatst bekende leveranties uit 1765-1766 van in totaal twaalf kussenbladen met het wapen van Leiden tussen twee leeuwen als schildhouders (hoewel dat laatste niet expliciet in de getraceerde documenten wordt vermeld).25 Het feit dat de kettingdraden van cat. 157-a-e van wol zijn en niet van linnen, dat in de zeventiende en achttiende eeuw overwegend in de Noordelijke Nederlanden werd toegepast, pleit ook voor een vervaardiging in de Zuidelijke Nederlanden.
Er zijn naast cat. 157-a-e nog vier andere kussens bekend met het wapen van Leiden tussen twee leeuwen. Een daarvan bevindt zich in een Nederlandse particuliere collectie.26 Het is vervaardigd naar hetzelfde karton als cat. 157-a-e en komt overeen met het merendeel van de kussens nu in Museum De Lakenhal. Dit geldt ook voor een kussenblad in de collectie van het Charliermuseum in Brussel (gemeente Sint-Joost-ten-Node).27 Van het derde bekende andere exemplaar, dat in bezit was van kunsthandel French & Co. in New York in de periode 1926-1936, is de huidige verblijfplaats onbekend.28 De weergave van de leeuwen hiervan lijkt daarentegen het meest op het kussen van Museum De Lakenhal met de iets van afwijkende voorstelling (inv. 141-147.10). Ditzelfde geldt voor het vierde bekende andere exemplaar, dat in bezit is van de Fondation Toms Pauli in Lausanne.29 Aangezien er in de zeventiende en achttiende eeuw in elk geval 65 kussenbladen in tapisserie met het wapen van Leiden werden geweven, is hier dus maar iets meer dan 12 procent van overgeleverd.30
Kalf signaleerde twee schilderijen van de Leidse schilder Hieronymus van der Mij (1687-1761), waarop vroedschapskussens met het wapen van Leiden gelijk aan die van cat. 157-a-d zijn afgebeeld. Het vroegste is een portret uit circa 1735 van mr. David van Royen (1699-1764), lid van de vroedschap in 1728-1729 en secretaris van de stad Leiden vanaf 1731, waarop hij waarschijnlijk wordt weergegeven in de functie van secretaris van Curatoren van de Leidse Universiteit, die hij bekleedde van 1725 tot 1735.31 (afb. a) Op een prominente plaats, vooraan links op een stoel, ligt het vroedschapskussen van Leiden als teken van zijn belangrijke positie. Ook op Van der Mij's portretgroep uit 1742 van het gezin van mr. Abraham van Hoogenhouck (1683-1756), burgemeester van Leiden in 1724 en hoogheemraad van Rijnland in de periode 1737-1756, is links een wapenkussen van Leiden afgebeeld.32 (afb. b) Op deze twee portretschilderijen is ook te zien hoe de kussens oorspronkelijk vrij plat en los waren opgemaakt. Ze liggen vlak op het oppervlak, in plaats van staand tegen een achterwand zoals mogelijk is bij de stevige manier waarop de kussens van cat. 157-a-e tot voor kort waren opgemaakt. Zoals hierboven aangegeven in de opdracht aan François Coppens in 1731 waren de kussens ook bedoeld als 'sitkussens'.
Conditie:
Redelijk. Soms met een aantal losliggende kettingdraden. Drie kussenbladen zijn in 1936 losgemaakt van de achterzijde met het geappliceerde wapen (cat. 155-a-h) en in eigen beheer geconserveerd. Hierbij werden versleten plekken 'voorzichtig geplakt aan de binnenzijde door het aanbrengen van vezeldoek met niet waterhoudende kleefstof'.[33] Het vierde kussen met tweezijdig het wapen van Leiden tussen twee leeuwen bleef toen ongemoeid. In 1956 zijn cat. 157-a-e gerestaureerd in het atelier van het Rijksmuseum in Amsterdam door mevr. C. Dekkers onder leiding van Th.H. Lunsingh Scheurleer. In 2003 geconserveerd bij Paswerk, Cruquius; hierbij zijn twee kussens (inv. 141-147.9-10) zonder vulling gelaten, en twee kussenbladen (inv. 141-147.12-13) waaruit oude lijmresten waren verwijderd niet als kussen gemonteerd in dozen geborgen. Slechts één kussen (inv. 141-147.11) is weer als kussen opgemaakt, met een kleine vulling. (afb. c)
Afb. a
Hieronymus van der Mij
Portret van Mr. David van Royen, ca. 1735
Leiden, Museum De Lakenhal, inv./cat.nr. S 402
Afb. b
Hieronymus van der Mij
Portret van Abraham van Hoogenhouck en zijn gezin, 1742 (gedateerd)
Leiden, Museum De Lakenhal, inv./cat.nr. S 336
Afb. c
Anoniem ca. 1908
De Leeskamer in het Stadhuis van Leiden, ca. 1908
Leiden, Stadhuis Leiden
Notes
1 Overvoorde 1914, p. 13, nrs. 113-116. Zie verder hiervoor cat. 155-a-h, noot 2. Het kussen met de twee gelijke voorstellingen bleef nog gehandhaafd tot vermoedelijk 1956. Zie ook Pelinck 1951a, p. 27, cat. 61.
2 Zie hiervoor verder bij cat. 155-a-h, Museum De Lakenhal Leiden.
3 Zie cat. 155-a-h.
4 De betalingsdocumenten hiervan werden getraceerd door Willemijn Fock en hieronder voor het eerst gepubliceerd.
5 Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO), toegangnr. 0501A, Stadsarchief van Leiden (1253) 1574-1816 (1897) (Stadsbestuur (SA II)), inv. nr. 8750, Bijlagen bij de rekeningen van de tresorier extra-ordinaris 1662; Idem, inv. nr. 8505, fol. 100, Rekening tresorier extra-ordinaris 1662.
6 Prak 1985, pp. 31-32.
7 Van Oerle 1970, pp. 64-65.
8 ELO, 0501A, inv. nr. 8809, Bijlagen bij de rekeningen van de tresorier extra-ordinaris 1697. De betaling hiervoor werd geregistreerd op 19 oktober 1697. Idem, inv. nr. 8543, fol. 86v, Rekening tresorier extra-ordinaris 1697.
9 Onder meer leverde Jacobus van der Gucht in de periode 1685-1693 meerdere tapijtkussens met het wapen van Overijssel aan de Gedeputeerde Staten van Overijssel. Zie Mensema 1986, p. 29. Tussen 1686 en 1692 maakte hij ook een grote hoeveelheid wapenkussens en wapens in tapisserie voor de vroedschap van Delft. Zie Van Ysselsteyn 1936, II, nrs. 810, 813, 818-819. In 1696 repareerde en reinigde hij nog de wandtapijten in de raadkamer van het stadhuis van Delft. Mogelijk leverde hij tevens wapenkussens voor de vroedschap van Rotterdam. Zie cat. 187-a-c. Hij stierf in 1705 in Den Haag. Zie Van Ysselsteyn 1936, I, p. 164.
10 Göbel 1923a, I, 1, pp. 549, 556; Van Ysselsteyn 1936, I, pp. 164-165; Idem, II, nr. 832.
11 ELO, 0501A, inv. nr. 8837 (1), Bijlagen bij de rekeningen van de tresorier extra-ordinaris 1725; Idem, inv. nr. 8571, fol. 102v, Rekening tresorier extra-ordinaris 1725.
12 Prak 1985, p. 391. De overige drie leden, Mr. Daniel Danielsz van Alphen, Mr. Abraham van Hoogenhouk en Mr. Hendrik van Willigen, hadden reeds een langere staat van dienst in dit ambt (respectievelijk reeds 7, 3 en 5 maal). Prak 1985, pp. 370, 392, 421. De overige drie kussens zullen mogelijk ook ten dienste van de genoemde burgemeesters zijn besteld of voor algemeen gebruik bij de bijeenkomsten van de vroedschap.
13 ELO, 0501A, inv. nr. 196, Notulen van de Kamer van Burgemeesteren 1727-1731, fol. 158, 9 maart 1731. Gepubliceerd in: Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 931.
14 Van Ysselsteyn 1936, II, nrs. 874, 882, 906, 908.
15 Idem, nr. 902.
16 Idem, nrs. 932-933, 935-937, 939, 941.
17 Zie cat. 75, Haags Historisch Museum, Den Haag.
18 Over François Coppens zie Göbel 1923a, I, 1, pp. 549, 556; Van Ysselsteyn 1936, I, pp. 164-166; Hartkamp-Jonxis, Smit 2004, cat. 64a-c en p. 418; Hartkamp-Jonxis, Smit 2013, pp. 191-198.
19 ELO, 0501A, inv. nr. 8857 (1), Bijlagen bij de rekeningen van de tresorier extra-ordinaris 1745; Idem, inv. nr. 8591, fol. 109v, Rekening tresorier extra-ordinaris 1745.
20 De reeks werd verkocht op de veiling Fred. Muller, Amsterdam, 24 november 1908. Zie Fock 1997, pp. 63-64, met afb.
21 Over deze werkplaats zie vooral Brosens 2004. In navolging van dit boek wordt hier ook de naam Daniël IV Leyniers gehanteerd voor de zoon van Urbanus.
22 ELO, 0501A, inv. nr. 8870, Bijlagen bij de rekeningen van de tresorier extra-ordinaris 1754; Idem, inv. nr. 8600, fol. 140, Rekening tresorier extra-ordinaris 1754.
23 ELO, 0501A, inv. nr. 8892, Bijlagen bij de rekeningen van de tresorier extra-ordinaris 1766; Idem, inv. nr. 8613, fol. 110v, Rekening tresorier extra-ordinaris 1766.
24 ELO, 0501A, inv. nr. 8892, Bijlagen bij de rekeningen van de tresorier extra-ordinaris 1766; Idem, inv. nr. 8613, fol. 117v, Rekening tresorier extra-ordinaris 1766.
25 Het kussen met een afwijkende weergave van de leeuwen en met een schaduwrand rondom de voorstelling (inv. 141-147.10) zal echter van een andere leverantie door de Leynierswerkplaats afkomstig zijn dan de resterende kussens en kussenbladen van cat. 157-a-e, uit 1765-1766 of anders eerder.
26 Kalf 257, Kasteel Rechteren, Dalfsen, 71 x 71 cm., wol, 6-7 kettingdraden per cm.
27 Charliermuseum, Brussel, inv. IV-14, onderdeel van het legaat Charlier, 1925, 60 x 70 cm., wol en zijde; in februari 2014 aanwezig in depot, naar vriendelijke mededeling van Nathalie Jacobs. Een afbeelding van dit kussenblad is aanwezig op het RKD, Den Haag, Documentatie Wandtapijten (297), doos kussens.
28 The Getty Research Institute, Los Angeles, Photo Archive Database (op internet), GCPA 0184250. In 1926 werd het samen met een kussen met het wapen van Rotterdam (GCPA 0242939) verworven van Vincent Astor en in 1936 verkocht aan Dr. Preston Pope Satterwhite.
29 Delmarcel, De Reyniès 2010, pp. 296-297, cat. 93.
30 Het was niet ongebruikelijk dat leden van de vroedschap de kussens ook thuis hadden.
31 Museum De Lakenhal, Leiden, inv. S. 402. Wurfbain, Sizoo, Wintgens 1983, p. 236, nr. 402; Prak 1985, p. 48; Kalf 1988, pp. 23, 27, noot 28.
32 Museum De Lakenhal, Leiden, inv. S. 336. Wurfbain, Sizoo, Wintgens 1983, pp. 234-235, nr. 336; Prak 1985, afb. in kleur op de omslag; Kalf 1988, pp. 23, 27, noot 28. Geheel rechts is ook nog een wapenkussen van het hoogheemraadschap Rijnland zichtbaar.
33 ELO, toegangnr. 0530, Archief van het Stedelijk Museum De Lakenhal, inv. nr. 48D, Brievenboek 1936-1937, p. 35, nr. 774. Zie hierover verder bij cat. 155-a-h, noot 2 en conditie.