209. Bloemvazen en palmtakken met het wapen van Pierre Nivelle als abt van Cîteaux, generaal-abt van de orde der cisterciënzers
Beschrijving:
Op een lichtbeige fond staat in het midden, op een grondje begroeid met gras en enkele bloeiende plantjes, een grote vaas met bloemen gevuld. Dit rijke boeket is samengesteld uit onder andere tulpen, narcissen, irissen en lelies. De vaas heeft een reliëfversiering van bloemranken en een voet van vier bladvormen waaruit telkens een vrouwenbuste oprijst. Twee mannenkoppen vormen de handvatten. Links en rechts van de vaas fladderen enkele vlinders. Twee palmtakken met kleine bruine vruchten zijn op de grond voor de vaasvoet samengebonden en staan aan weerszijden van de vaas omhoog. De grote bloemvaas in het midden wordt aan beide zijden geflankeerd door telkens twee verticale rijen van elk vier kleine bloemvazen. Al deze vaasjes zijn verschillend, soms voorzien van oren of een schenktuit, met erin bosjes bloemen van overwegend één soort per vaas. Ook zijn ze steeds omgeven door twee palmtakken zonder vruchten. Aan de rechterzijkant zijn nog enkele bloemen en bladeren zichtbaar van een derde rij kleine bloemvazen.
Rondom lopen boorden met groteskenmotieven op een donkerbruin fond. Middenboven is een wapenschild geplaatst in een cartouche die iets over de randen van de boord heengaat. Het wapen, gevierendeeld: 1 en 4 een wapen geschuinbalkt van goud en blauw van 5 stukken en gezoomd van zilver op een veld van blauw met lelies van goud (abdij van Cîteaux); 2 en 3 in blauw een hertenkop met een Grieks kruis tussen het gewei, alles van goud (Nivelle). Het schild is gedekt met links een mijter en rechts een bisschopsstaf. In de horizontale boorden wisselen bloemvazen, acanthusbladeren en gedraaide cornucopia's elkaar af met daartussen gezette edelstenen en enkele vogels. De zijboorden zijn identiek aan elkaar, met bovenaan bloembakken en daaronder min of meer symmetrisch geplaatste cornucopia's, draken, bloemen, bladertakjes, bladranken, draperieën, vogels en gezette edelstenen aan draadjes. Aan de binnen- en buitenzijde van de boorden lopen identieke beige en blauwe ornamentboordjes met een repeterend motief van afwisselend drie ronde lichtbeige kralen en één langwerpige kraal. De deels afgesneden blauwe stootboord is naar achteren omgeslagen.
Commentaar:
Dit wandtapijt werd in de twintigste eeuw verworven voor het interieur van Slot Zeist en is na de restauratie van het kasteel in 1960-1969 opgesteld in de Tuinkamer.1 Het maakte oorspronkelijk deel uit van een reeks met bloemvazen of 'blompotten', zoals ze werden genoemd in zeventiende-eeuwse documenten. Een iets breder, bijbehorend wandtapijt, met hetzelfde wapen in de bovenboord en met eenzelfde type, doch niet identieke, voorstelling van een op een grondje geplaatste grote bloemvaas gevat in palmtakken omringd door talrijke kleinere exemplaren en met dezelfde boorden, bevindt zich namelijk tegenwoordig in het Historial de la Vendée in Les Lucs-sur-Boulogne.2
Het wapen in de bovenboord van cat. 209 en van die van het bijbehorende wandtapijt in Frankrijk werd recentelijk geïdentificeerd als dat van Pierre Nivelle (1583-1660), afkomstig uit Troyes, in zijn functie van abt van Cîteaux, generaal-abt van de orde der cisterciënzers, de positie die hij bekleedde van 1625 tot 1635.3 Ten gevolge van politieke manipulaties was Nivelle, geen voorstander van de door koning Lodewijk XIII voorgestane monastieke hervormingen, van 1636 tot zijn overlijden bisschop van Luçon, in de Vendée, een veel minder belangrijke en politiek invloedrijke positie dan zijn voorgaande.4 Hieruit volgt dat voor cat. 209 en het hierboven genoemde bijbehorende wandtapijt een tamelijk vroege datering kan worden gegeven van circa 1625-1635.
In zijn tijd als abt van Cîteaux legde Nivelle, die zijn hele leven belangstelling had voor architectuur en schilderkunst, een grote bouwactiviteit aan de dag.5 Zo verfraaide hij zijn residentie te Cîteaux, waar het ooggetuigenverslag van de Zwitserse geestelijke Joseph Meglinger uit 1667 nog grote zalen versierd met wandtapijten vermeldt6, en het château de Gilly, het Bourgondische zomerverblijf van de abten van Cîteaux. Steeds ook liet Nivelle in deze gebouwen op allerlei interieuronderdelen zijn persoonlijke wapens aanbrengen.7 Helaas zijn over de bestelling van de reeks wandtapijten waar cat. 209 onderdeel van was geen documenten overgeleverd. Evenmin werd deze vermeld in de twee boedelinventarissen die er na het overlijden van Pierre Nivelle in 1660 te Luçon werden opgemaakt. Het enige wandtapijt dat daarin wordt genoemd is 'Un petit tapis de tapisserie, façon de Bourgogne'.8
Er zijn twee andere aan cat. 209 verwante wandtapijten met wapens in de bovenboorden bekend, beide in de kunsthandel, met een voorstelling van bloemvazen en palmtakken en ook met grotendeels hetzelfde boordtype, doch anders dan het wapen van Pierre Nivelle. Een hiervan betreft opvallend genoeg wel een persoon uit de omgeving van Pierre Nivelle, te weten Roger II de Saint-Lary, hertog van Bellegarde (1562-1646).9 Het was namelijk diens achterneef, Octave de Saint-Lary de Bellegarde (1587-1646), aartsbisschop van Sens, die Pierre Nivelle in januari 1637 te Parijs inwijdde als bisschop van Luçon, nadat hij zijn positie als abt van Cîteaux had opgegeven ten faveure van de machtige kardinaal Richelieu. Het wapen op het andere verwante wandtapijt is van een vooralsnog onbekend persoon, waarschijnlijk uit de families Gisier uit de Franche-Comté en Chabot uit de Poitou.10
Hoewel met de identificatie van het wapen op cat. 209 nu ook duidelijkheid is gekomen over de datering van dit wandtapijt, is er nog veel onduidelijkheid over de plaats van vervaardiging ervan.
De grote bloemvaas op cat. 209 is verwant aan de bloemvazen die voorkomen op wandtapijten van het genre pergola's met bloemvazen dat lange tijd populair was en in verschillende productiecentra, vooral in de Zuidelijke Nederlanden, werd vervaardigd.11 Cat. 209 is nog decoratiever opgevat dan deze pergolatapijten, omdat er in de voorstelling, afgezien van het grondje waarop de grote bloemvaas staat, geen landschappelijke en architectonische elementen voorkomen. De rond de vaas geplaatste gekruiste palmtakken komen ook wel voor rond wapenschilden, zoals op de kussens met het wapen van de Generaliteits Rekenkamer, die in de eerste helft van de achttiende eeuw in de Noordelijke Nederlanden werden geweven.12
De Franse koning Lodewijk XIV (1638-1715) bezat een reeks van vier wandtapijten met een zeer aan cat. 209 verwante hoofdvoorstelling. Deze reeks, met bloemvazen en palmtakken op een wit fond, werd tussen 1681 en 1684 ingeschreven in de Inventaire Général des Meubles de la Couronne.13 Helaas werd hierbij niet de werkplaats of het productiecentrum vermeld, zoals meestal wel het geval was in die inventaris.
Voornamelijk vanwege enige overeenkomsten met de Hollandse bloemschilderkunst uit de zeventiende eeuw werd van dit type wandtapijten met bloemvazen verondersteld dat het in de Noordelijke Nederlanden zou zijn vervaardigd. Uit overgeleverde documenten blijkt echter dat zowel in de Zuidelijke Nederlanden als in de Noordelijke Nederlanden en tevens in Frankrijk wandtapijten met 'blompotten' werden geweven.
Zo komen er verschillende 'tapijten sijnde bloempotten' voor in inventarissen van het Huis van Oranje van rond 1700.14 De meeste hiervan dateerden reeds uit het tweede kwart van de zeventiende eeuw, gezien de erop aangebrachte wapens van stadhouder Frederik Hendrik (1584-1647) en Amalia van Solms (1602-1675) die in 1625 in het huwelijk traden.
In de jaren 1644-1646 vervaardigde David Schaep te Gouda voor stadhouder Frederik Hendrik 'een camer tapyten bestaende in acht stucken, synde bloempotten met blommen ende hangende phestoenen van blommen, met de wapenen van Haere Hoocheden op een blauwe grondt van syde ende de blommen ende groente in haer natuurlijcke coleur'.15
Eveneens in de Noordelijke Nederlanden sloot Maximiliaan van der Gucht te Delft in 1642 een contract met een Poolse opdrachtgever, Stanislaus Ciswicki, voor het maken van een wandtapijt met 'un beau vaas à fleur' behorend bij zes wandtapijten met veldslagen.16 Enkele jaren daarna, in 1645, vervaardigde Van der Gucht voor de Poolse bisschop Nicolaus Albertus Olexow Gniewosz een wapentapijt met centraal daarop een vaas met een rijk boeket bloemen, dat zich nu bevindt in de collectie van het Zweedse kasteel Skokloster, bij Stockholm.17
Iets later, in december 1646, bestelde stadhouder Frederik Hendrik opnieuw een reeks met 'blompotten', ditmaal in de Zuidelijke Nederlanden, bij een Antwerpse wever en handelaar: 'Alsoo Daniel de Bruyn, coopman woonende tot Antwerpen aengenomen heeft (...) het maecken ende leveren van twee camers tapyten, sijnde d'eene landtschappen ende d'andere blompotten'.18 Het weinige dat er bekend is over deze Daniël de Bruyn, is dat hij in de periode 1646-1651 onder meer verschillende reeksen landschapsverdures verkocht. Naast de wandtapijten uit zijn eigen werkplaats, omschreven als 'fyn Antwerps tapyt', leverde hij ook reeksen uit Oudenaarde.19
Uit archiefmateriaal is bekend dat er in het laatste kwart van de zeventiende eeuw in Oudenaarde door verschillende werkplaatsen, zoals van Jaecques de Vriese, Jan vander Stichelen en Pieter en Jan II van Verren, regelmatig reeksen 'Blompotten' werden vervaardigd, die verhandeld werden door henzelf en daarnaast ook door de Brusselse handelaar Pedro de Grousselier en de Antwerpse handelaar Nicolaas Naulaerts.20 Er zijn echter geen wandtapijten met bloemvazen bekend die van het merk van Oudenaarde zijn voorzien en zo uitsluitsel zouden kunnen geven over het uiterlijk van de daar geproduceerde reeksen 'Blompotten'.
Aan het eind van de zeventiende eeuw werden ook in Duitsland, door Pierre Mercier te Berlijn, wandtapijten met bloemvazen ('Blumentöpfe') vervaardigd. Hiervan bevindt zich een exemplaar, een pilaartapijt met één bloemvaas op een fraai bewerkte sokkel, in de collectie van Huis Doorn.21
Recentelijk werd gesteld dat het type wandtapijten als van cat. 209 mogelijk aan een productiecentrum in Frankrijk toegeschreven zou kunnen worden.22 Inderdaad werd cat. 209 ook al eerder aan het Franse Aubusson toegeschreven.23 Er zijn echter ook geen gesigneerde Franse voorbeelden van 'blompotten' bekend.24 Wel zijn er verschillende opdrachten gedocumenteerd van wandtapijten 'de pots à fleurs à fond blanc' die werden uitgevoerd door meesterwevers uit Aubusson en Felletin.25 Voorbeelden hiervan zijn een reeks voorzien van de wapens van Mademoiselle de Verneuil in Bordeaux in 1621-1622, meerdere wandtapijten voor Jean de Saint-Astier, heer van Les Bories in Perigueux in 1631 en een wandtapijt van dat type dat in 1633 werd besteld door Pierre de Burlé in Saintes, als onderdeel van een reeks van acht wandtapijten. Tevens zijn er vermeldingen van reeksen van zes tot acht wandtapijten met 'pots de fleurs' in Franse inventarissen uit de tweede helft van de zeventiende en begin achttiende eeuw, die vaak werden aangeduid als 'tapisserie d' Auvergne', waarmee een vervaardiging in de - nabij de Auvergne gelegen - productiecentra Aubusson en Felletin werd bedoeld.
Echter nergens kunnen de documenten aan bestaande wandtapijten uit Aubusson of Felletin worden gekoppeld, waardoor er geen zekerheid is over hoe die gedocumenteerde wandtapijten er precies uitzagen.
Ook stilistisch gezien is het niet mogelijk om cat. 209 definitief aan een bepaald productiecentrum toe te kunnen schrijven. Hierboven werd al beschreven dat er in meerdere landen en productiecentra wandtapijten met bloemvazen werden vervaardigd. Verschillende andere elementen kunnen eveneens zowel vóór als tegen een vervaardiging in de Noordelijke of de Zuidelijke Nederlanden, ofwel Frankrijk pleiten. Bijvoorbeeld lijken de fondkleuren lichtbeige en bruin en het ontbreken van de kleur rood eerder te wijzen op Oudenaarde, Antwerpen of Aubusson dan een werkplaats in de Noordelijke Nederlanden, terwijl ornamentboordjes met een vergelijkbaar kralenmotief en de gespiegelde bladvoluten in de boorden onder meer ook voorkomen op zeventiende-eeuwse cartouchetapijten en tafelkleden uit de Noordelijke Nederlanden.26 Andere afzonderlijke elementen in de boorden, zoals gespiegelde cornucopia's, bladranken, bloemvazen, vogels en edelstenen aan een draadje en ook de opvatting van de boorden lijken enigszins op die van wandtapijten uit Antwerpen en Brugge uit de tweede helft van de zestiende eeuw.27 Ook komen dergelijke elementen voor op zeventiende-eeuwse wandtapijten uit Aubusson, maar dan meestal eenvoudiger van vorm en minder regelmatig.28 De relatief geringe fijnheid van het weefsel van cat. 209, van 4,5 kettingdraden per cm, wijst weer nog het meest naar Oudenaarde of Aubusson.
De boorden van cat. 209 lijken in ieder geval aan te sluiten bij de Franse smaak, die ook in de Nederlanden toonaangevend was.
Het feit dat cat. 209 voorzien is van het wapen van een Franse opdrachtgever, zoals ook enkele eraan verwante wandtapijten, wijst niet noodzakelijkerwijs op een vervaardiging in Frankrijk. Zo werd een reeks pergolatapijten, met aan die van cat. 209 vergelijkbare grote bloemvazen onder portico's, voor kardinaal Richelieu, de opvolger van Pierre Nivelle als abt van Cîteaux, en voorzien van diens wapens, vervaardigd te Brussel in de eerste helft van de zeventiende eeuw.29 Kennelijk overtrof in die periode in Parijs de handel in wandtapijten uit de Zuidelijke Nederlanden, vooral van verdures en 'Bloempotten', ook de eigen productie in Frankrijk.30
De verbeelding van realistische bloemen in de toegepaste kunsten kwam in de mode in Frankrijk in de tijd van koning Lodewijk XIII, omstreeks 1620-1630, gestimuleerd door de import van nieuwe plantensoorten in Frankrijk, waaronder bolbloemen als tulpen en narcissen, en de publicatie van prenten daarvan in zogenoemde Florilegia.31 Ook in de in opdracht van Pierre Nivelle, met name te Luçon, uitgevoerde interieurschilderingen, waarschijnlijk door schilders die bij hem in dienst waren, komen opvallend veel bloemen en bloemvazen voor.32
Er zijn verschillende wandtapijten bekend met een aan cat. 209 verwante voorstelling. Een iets smaller exemplaar dan cat. 209 met hetzelfde boordtype, maar zonder wapen daarin en voorzien van een ander soort ornamentboordje rondom, is bekend van een veiling in Wenen in 1911.33 Een wandtapijt met een vergelijkbare bloemvaas tussen gekruiste palmtakken vergezeld van een verticale rij kleinere vazen en met hetzelfde type boorden bevond zich tot 2003 in de collectie De Wit-Blondeel.34 Dat exemplaar is smaller dan cat. 209 en heeft een donkerblauw fond en boorden met een geel fond zonder ornamentboordje aan de binnenzijde. Ook bevindt zich een wandtapijt van hetzelfde type in het Nationaal Museum in Warschau.35 Dat exemplaar is breder dan cat. 209, het heeft een voorstelling met een roodbruin fond en twee grote vazen die niet op grondjes zijn geplaatst en is voorzien van een ander type boorden. Een daarmee vergelijkbaar exemplaar, eveneens met een roodbruin fond en twee grote vazen zonder grondjes, maar niet voorzien van boorden, is in bezit van het Museum der Stadt Aschaffenburg.36 Twee smalle wandtapijten met een bloemvaas op een met bloemen en gras begroeid grondje tegen een licht fond, met weer andere boorden, maar wel met een aantal dezelfde elementen als in de boorden van cat. 209, werden in 1923 geveild te Parijs.37 Een van de grootste wandtapijten van dit type is in de collectie van de Hermitage in Sint Petersburg.38 Een exemplaar zonder boorden, maar wel met hetzelfde smalle ornamentboordje als cat. 209, met een grote vaas zonder grondje op een wit fond, is in bezit van de Fondation Toms Pauli te Lausanne.39 Een daaraan vergelijkbaar wandtapijt, maar met de grote vaas staand op een grondje, is bekend van een veiling uit 1983 in New York.40
Conditie:
Goed. Met verkleurde oude restauraties, met name in de boorden.
Cat. 209
wandtapijtweverij van Anoniem ca. 1625-1635 naar ontwerp van Anoniem ca. 1625-1635
Bloemvazen en palmtakken met het wapen van Pierre Nivelle als abt van Cîteaux, generaal-abt van de orde der cisterciënzers, ca. 1625-1635
Zeist, Slot Zeist
Notes
1 Over de geschiedenis van het interieur van Slot Zeist tussen 1745 en 1924, zie Van Groningen 2002, pp. 81-120.
2 Verworven door het Conseil départemental de la Vendée op Veiling Parijs, Drouot, 4 april 2001, nr. 162, met kl. afb. Het zou afkomstig zijn uit de collectie van Benjamin Fillon, een negentiende-eeuwse erudiet en verzamelaar uit de Vendée, tevens onderzoeker naar Pierre Nivelle, in zijn château de la Cour d'Aron te Saint-Cyr-en-Talmondais. Zie De Reyniès 2010, p. 204, afb. 65.1; Tessier, Boureau, Réau 2018, pp. 124-127, met kl. afb.
3 Voor het wapen Nivelle, zie Rietstap 1887, 2, p. 319. Voor het hele wapen: Tessier, Boureau, Réau 2018, pp. 124, 126.
4 Tessier, Boureau, Réau 2018, pp. 44-49.
5 Idem, pp. 52-63.
6 Idem, p. 56.
7 Idem, pp. 60-62.
8 Zie Idem, pp. 116, 118 over de inventarissen van 10-15 februari 1660 en 7 maart 1660.
9 Veiling 7-8 december 1931, nr. 266, met afb. Zie De Reyniès 2010, p. 207, noot 1.
10 Veiling New York, 12 en 15 januari 1991, nr. 294, met afb. Zie De Reyniès 2010, p. 207, noot 1.
11 Zie hierover verder bij cat. 108, Pergola met bloemvazen, vervaardigd te Antwerpen omstreeks 1650, van Raadhuis Epe.
12 Zie bij cat. 206, De Wiersse, Vorden. Tevens Hartkamp-Jonxis, Smit 2004, cat. 85.
13 'Une tenture de tapisserie représentant des pots à bouquets de fleurs et des palmes sur un fonds blanc, dans une bordure fonds minime, remplie de fueüillages (sic) de fleurs et de fruits; contenant 16 aunes de cours, sur 2 aunes de hault, en quatre pièces.' Gepubliceerd in Guiffrey 1885, p. 356. Zie tevens Veiling collectie Bernard Blondeel & Armand Deroyan, Londen, Christie's, 2 april 2003, nr. 36; De Reyniès 2010, p. 206.
14 Drossaers, Lunsingh Scheurleer 1974, I, pp. 428 (nr. 17), 611 (nr. 325), 657 (nr. 259).
15 Idem, nrs. 577, 592. Zie ook Hartkamp-Jonxis, Smit 2004, p. 190.
16 Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 539.
17 Idem, I, afb. 115.
18 De reeks werd betaald op 20 juni 1647. Zie Van Ysselsteyn 1936, II, nrs. 594, 597.
19 Zie Denucé 1936, pp. XXXVIII, 71, 73, 75-76, 82-84.
20 Vanwelden 1999, p. 94; De Meûter 2016, pp. 54, 58, 70, 75, 80, 141, 143.
22 Delmarcel, Volckaert 1995, p. 56. Zie ook De Reyniès 2010, p. 206.
23 Visser 1986, p. 141.
24 Met dank aan Pascal-François Bertrand.
25 De Reyniès 2010, p. 206.
26 Zie Woldbye, Burgers 1971, cat. 7, 10-11, 43-44. Tevens cat. 88, Huis Doorn.
27 Zie bijvoorbeeld Delmarcel 1999, afb. op pp. 177-179, 182, 185-187.
28 Vergelijk bijvoorbeeld Göbel 1928, II, 2, afb. 268-269; Chevalier, Chevalier, Bertrand 1988, pp. 54-55.
29 Göbel 1923a, I, 2, afb. 168. Zie ook De Reyniès 2010, p. 207, noot 16.
30 Delmarcel 1999, p. 283.
31 De Reyniès 2010, p. 207.
32 Zie hiervoor Tessier, Boureau, Réau 2018, pp. 85-87, 92-94, 109-111, 113-116.
33 Veiling Wenen, veilinghuis onbekend, 29 september 1911, nr. 531, met afb.
34 Delmarcel, Volckaert 1995, cat. 17, met kl. afb.; Veiling collectie Bernard Blondeel & Armand Deroyan, Londen, Christie's, 2 april 2003, nr. 36, met kl. afb.
35 Muzeum Narodowe, Warschau, inv. 192749. Cat. tent. Poznan 1971, cat. 68, afb. 56. Afmetingen: 320 x 472 cm
36 Museum der Stadt Aschaffenburg, inv. T8.
37 Collectie Jacques Normand, veiling Parijs, Hotel Drouot, 7 maart 1923, nr. 137.
38 Vermeld in de catalogus van Veiling collectie Bernard Blondeel & Armand Deroyan, Londen, Christie's, 2 april 2003, p. 78. Daarin wordt ook nog een tapijt van dit type gesignaleerd op Veiling New York, Christie's, 21 mei 1997, nr. 324, afkomstig van Galerie Yves Mikaeloff, The Eclectic Eye.
39 De Reyniès 2010, cat. 65.
40 Veiling New York, Sotheby Parke Bernet & Co., 15 juli 1983, nr. 1.