200. Dertien fragmenten van zes wandtapijten uit een reeks met de Geschiedenis van Decius Mus
Tien grote wandtapijtfragmenten uit een reeks met de Geschiedenis van Decius Mus zijn opgenomen in de vakken van de betimmering van de Grote Zaal in Kasteel De Wiersse te Vorden. Bovendien hangen twee grote, op elkaar aansluitende, fragmenten samen in de hal van het bijbehorende koetshuis. Een dertiende fragment wordt in depot bewaard. Dit ensemble van tapijtfragmenten, verworven door Victor de Stuers (1843-1916) in 1872, werd samen met het verdere interieur van de Grote Zaal in 1925 door zijn dochter Alice naar De Wiersse, het zomerverblijf van de familie, overgebracht vanuit het dubbele woonhuis Parkstraat 32-34 in Den Haag.1 (afb. a)
De reeks wandtapijten met de Geschiedenis van Decius Mus, over de Romeinse consul die na een priesterlijke voorspelling zijn leven offerde in de strijd om de overwinning voor zijn vaderland te kunnen behalen, werd in 1617 ontworpen door de beroemde Antwerpse barokkunstenaar Peter Paul Rubens. Het is de eerste door Rubens ontworpen wandtapijtreeks. Hierna zou hij nog drie andere grote reeksen wandtapijten ontwerpen, met het Leven van Constantijn de Grote, de Triomf van de Eucharistie en de Geschiedenis van Achilles.2
Het vroegst bekende document over de reeks met de Geschiedenis van Decius Mus is een contract dat op 9 november 1616 in Antwerpen werd gesloten tussen de Brusselse tapijtwever en handelaar Jan I Raes (1574-1651) en de Antwerpse handelaar in wandtapijten, historicus en humanist Frans Sweerts de Jonge (1567-1629) met Franco Cattaneo (1582-1617), een textielkoopman uit Genua, voor het vervaardigen van twee reeksen wandtapijten met 'l'histoire de Decius consul romain' naar het ontwerp ('patron') dat 'Pietro Paulo Rubens' voor Raes en Sweerts moest gaan maken en die tevens de wandtapijten na voltooiing zou controleren op de artistieke kwaliteit.3 De twee in het contract genoemde reeksen bestonden uit respectievelijk negen en acht wandtapijten, hadden verschillende hoogtematen en waren samengesteld uit deels verschillende breedtematen, met daarbij enkele smalle wandtapijten en ook bovendeurstukken. Vanwege deze specifieke maten, bovendien grotendeels gegeven in Genuese 'palme', lijkt het erop dat deze twee reeksen bedoeld waren voor twee bestaande ruimten te Genua.4 In twee brieven van Rubens aan Sir Dudley Carleton (1573-1632), de ambassadeur van de Engelse koning Jacobus I bij de Staten-Generaal in Den Haag, van 12 en 26 mei 1618, schreef hij over de kartons van de Geschiedenis van Decius Mus dat hij die maakte op het verzoek van enkele, verder niet bij naam genoemde, edellieden uit Genua ('Gentilhuomini Genovesi').5 Tot op heden zijn er echter geen documentaire bewijzen gevonden voor specifieke personen die de twee in het document van 9 november 1616 genoemde reeksen besteld zouden kunnen hebben. Tegenwoordig wordt er daarom vanuit gegaan dat Rubens doelde op koopman Franco Cattaneo en zijn Genuese zakenpartners.6 Cattaneo overleed echter reeds begin september 1617 en heeft de in november 1616 bestelde tapijtreeksen niet in voltooide staat kunnen aanschouwen, aangezien volgens de bovengenoemde brieven van Rubens de weefwerkplaats in Brussel er in mei 1618 nog volop mee aan het werk was.7
Van het ontwerpproces van Rubens voor de wandtapijtreeks met de Geschiedenis van Decius Mus zijn meerdere werken uit verschillende stadia overgeleverd. Er zijn echter geen kleine olieverfschetsen ('bozzetti') overgeleverd voor deze reeks, zoals bijvoorbeeld wel het geval is voor de reeks met de Geschiedenis van Achilles.8 Wel zijn er voor de meeste voorstellingen iets grotere, voorbereidende olieverfschilderijen op paneel, de zogenaamde 'modelli', door Rubens en zijn werkplaats bewaard.9 Hieruit blijkt dat Rubens bij het maken van de ontwerpen rekening hield met de uitvoering van de wandtapijten op basselisse getouwen, waarbij men werkt aan de achterzijde van het weefsel en er dus een omkering van de voorstelling plaatsvindt. Zo is op de modelli de voorstelling in spiegelbeeld met linkshandige figuren, wat op de wandtapijten vervolgens correct rechtshandig wordt.
Dat Rubens ook voorbereidende tekeningen van bepaalde onderdelen van de voorstellingen maakte, blijkt uit het enige nog overgeleverde studieblad, voor de Dood van Decius Mus, in de collectie van het Victoria and Albert Museum in Londen.10
Van de zes verhalende voorstellingen uit de Geschiedenis van Decius Mus, de twee bijbehorende passtukken en een toegevoegde voorstelling met Mars en Rhea Silvia zijn er tevens grote schilderijen in olieverf op doek op ware grootte van de wandtapijten door Rubens en zijn werkplaats bewaard.11 Ze maken sinds 1692 deel uit van de collectie van de Prins van Liechtenstein te Vaduz - Wenen. Daarvoor, vanaf in elk geval 1660, hadden deze zich in de kunsthandel bevonden. Over de oorspronkelijke functie van deze schilderijen, met daarop, zoals ook op de modelli, de voorstellingen in spiegelbeeld van de wandtapijten en met grotendeels linkshandige figuren,12 zijn geen bronnen bekend. Van de verschillende in de literatuur voorgestelde mogelijkheden lijkt de meest aannemelijke dat vanaf deze schilderijen de kartons op papier werden vervaardigd die in stroken op het weefgetouw werden gelegd.13 Als de laatstgenoemde door het gebruik versleten waren konden er vanaf de grote olieverfschilderijen weer nieuwe papierkartons worden gemaakt.
Er zijn geen kartons op papier op ware grootte van de wandtapijten voor de Geschiedenis van Decius Mus overgeleverd. Wel is het bestaan van zes ervan vanaf 1675 gedocumenteerd en werd een groep van vier papierkartons nog gesignaleerd op veilingen in de tweede helft van de achttiende eeuw, voor het laatst in 1791 in Londen.14
De voorstellingen van de Geschiedenis van Decius Mus zijn een tamelijk getrouwe verbeelding van de historie die wordt verhaald in Titus Livius (59 v.Chr.- 17 AD), Ab urbe condita (VIII, 6, 9, 10).15 Het begint in het jaar 340 v.Chr., wanneer Publius Decius Mus wordt benoemd tot consul, het hoogste ambt van de Romeinse Republiek, als tweede naast consul Titus Manlius Torquatus. Vanwege een politiek geschil met de Latijnen, hun buren en bondgenoten, over onafhankelijkheid en gelijkheid, verklaart Rome in datzelfde jaar de oorlog met de Latijnse volken, de Latijnse Oorlog (340-338 v.Chr.). Volgens het geloof van de Romeinen dient een van de legeraanvoerders uit eerbied voor de goden zijn leven te offeren voor een overwinning door Rome. In het rond Capua opgeslagen legerkamp hebben beide consuls eenzelfde droom hierover. Nadat ze over hun dromen verteld hebben, wordt er een offer gebracht om de betekenis en waarheid van de nachtelijke visioenen te bepalen. Vervolgens worden door de offerpriester, de 'haruspex', de ingewanden van de geslachte offerdieren onderzocht op bevestiging van hetgeen in de dromen werd voorspeld en besproken. Hierbij wordt een onheilspellende afwijking geconstateerd in de lever van de door Decius Mus geofferde stier, terwijl de offerstier van Titus Manlius een voorspoedige uitslag geeft. Als hun beider lot aldus duidelijk is, begeven de twee legeraanvoerders zich in de strijd tegen de Latijnen, elk aan het hoofd van een onderdeel van het Romeinse leger. Op een gegeven moment in de Slag bij de Vesuvius wordt het onderdeel van Decius Mus tot terugtrekken gedwongen door de Latijnen. Hierop wordt het ritueel van de 'devotio' uitgevoerd, waarbij Decius Mus de eed van zelfopoffering aflegt. Hierna werpt Decius Mus zich op zijn paard volop in de strijd tegen de Latijnen, waarbij vele slachtoffers vallen en uiteindelijk ook hijzelf wordt gedood. Dit betekent een keerpunt in de strijd en Titus Manlius weet de overwinning voor Rome te behalen. Aldus offerde Decius Mus zijn leven voor de redding van Rome. Het doorboorde lichaam van Decius Mus krijgt een passende begrafenis die wordt georganiseerd door Titus Manlius.
Centraal in het verhaal en tevens in de reeks wandtapijtontwerpen door Rubens staat de zelfopoffering van Decius Mus. Vóór Rubens was er geen verhalende cyclus met dit onderwerp in de beeldende kunst verbeeld, dus ook niet in wandtapijten, noch zou dit na hem weer gebeuren.16
Rubens liet zich voor de reconstructie van dit onderdeel van de Romeinse geschiedenis in zijn ontwerpen inspireren door teksten uit de Oudheid, Antieke fresco's, reliëfs en munten en bovendien door het werk van Italiaanse kunstenaars van de Renaissance, zoals de geschilderde reeks van de Triomf van Caesar van Andrea Mantegna en de wandtapijtreeksen van de Handelingen der Apostelen van Rafaëlen de Geschiedenis van Scipio van Giulio Romano.17
Het belang van de Decius Musreeks is verder voor het eerst het gebruik van baroktaal in wandtapijten, en ook de toepassing van meer en andere kleuren dan voorheen omdat de olieverfkleuren van de modelli en de grote schilderijen van Rubens en zijn werkplaats het uitgangspunt waren.18
De reeks met de Geschiedenis van Decius Mus bestaat uit zes verhalende voorstellingen naar ontwerp van Rubens, in een vaste volgorde: Decius Mus verhaalt zijn droom, Het aanwijzen van het slachtoffer, De inwijding van Decius Mus, De wegzending van de lictoren, De dood van Decius Mus en De lijkstatie van Decius Mus. Hiervan hebben drie wandtapijten een middelgroot horizontaal formaat. De overige drie zijn van monumentaler afmetingen, tot bijna zes meter breed.19 Ook behoren twee zogenaamde passtukken, relatief smalle wandtapijten of entre-fenêtres, met statische composities, eveneens naar ontwerpen van Rubens, tot de reeks: Victoria en Virtus, met twee vrouwelijke personificaties, en De trofee.20 Daarnaast zijn er twee voorstellingen uit de Romeinse geschiedenis die circa 1620-1630 regelmatig aan geweven reeksen met de Geschiedenis van Decius Mus werden toegevoegd: Hieron's geschenk aanvaard door de Romeinse Senaat, naar ontwerp van een kunstenaar uit de omgeving van Rubens, en Mars en Rhea Silvia, naar ontwerp van Rubens zelf.21 In de eigentijdse zeventiende-eeuwse documenten worden nergens titels voor de afzonderlijke voorstellingen van de wandtapijten met de Geschiedenis van Decius Mus vermeld, alleen de titel van de reeks en de verschillende formaten in ellen.22 Pas in de latere bronnen rond de grote schilderijen voor deze reeks van Rubens (toen toegeschreven aan Anthony van Dyck) tegen het einde van de zeventiende eeuw en ook betreffende de papierkartons ervoor in de tweede helft van de achttiende eeuw worden de verschillende voorstellingen benoemd of omschreven.23
Na recent gedegen technisch onderzoek is gebleken dat de zes grote schilderijen in de Liechtenstein collectie naar de ontwerpen van Rubens op drie verschillende manieren zijn uitgevoerd: 1. geheel door Rubens (Decius Mus verhaalt zijn droom), 2. door Rubens en medewerkers van zijn werkplaats (Het aanwijzen van het slachtoffer, De inwijding van Decius Mus, De wegzending van de lictoren), voor de landschappen betrof dit Jan Wildens (1584/1586-1653), 3. door een bevriende werkplaats, onder verantwoordelijkheid van Rubens, waarschijnlijk die van Jacob Jordaens (1593-1678) (De dood van Decius Mus, De lijkstatie van Decius Mus).24 Dezelfde werkverdeling geldt voor de modelli.25
De dertien fragmenten die zich bevinden op De Wiersse zijn afkomstig uit een tezamen horende reeks van zes wandtapijten met de Geschiedenis van Decius Mus: Het aanwijzen van het slachtoffer (cat. 200-a), De inwijding van Decius Mus (cat. 200-b), De wegzending van de lictoren (cat. 200-c), De dood van Decius Mus (cat. 200-d), De lijkstatie van Decius Mus (cat. 200-e) en de toegevoegde voorstelling met Hieron's geschenk aanvaard door de Romeinse Senaat (cat. 200-f). Alleen van de eerste voorstelling in de reeks, met Decius Mus verhaalt zijn droom, bevinden zich geen fragmenten op De Wiersse.26
De eerste uitvoeringen van de Geschiedenis van Decius Mus werden in Brussel geweven in de werkplaats van Jan I Raes.27 Dit geldt ook voor de twee allereerste edities die werden beschreven in het bovengenoemde contract van Raes en Frans Sweerts de Jonge met Franco Cattaneo van 9 november 1616, maar tot op heden niet zijn getraceerd.28 Jan I Raes voerde de reeks eveneens uit in samenwerking met de Brusselse werkplaats van zijn vóór of in 1604 overleden zakenpartner Jacques (Jacob) I Geubels, geleid door diens weduwe Catharina van den Eynde (overleden vóór 1629) en hun zoon Jacques (Jacob) II Geubels (overleden tussen 1629 en 1633).29 De reeks werd tevens uitgevoerd door Jan II Raes (1602-1639) in de periode 1629-1639, toen deze de leiding had over de familiewerkplaats.
De meest volledig overgeleverde reeks van de Geschiedenis van Decius Mus, bestaand uit acht wandtapijten geweven met gouddraad, in bezit van het Patrimonio Nacional in Madrid, is op alle wandtapijten gesigneerd door Jan I Raes en op twee daarvan bovendien door Jacques II Geubels.30 Een tweede Decius Musreeks van het Patrimonio Nacional, bestaand uit vijf wandtapijten geweven in wol en zijde, is alleen voorzien van het monogram van Jacques I Geubels dat ook gebruikt werd door zijn weduwe Catharina van den Eynde.31 Dit laatste monogram komt, samen met de signatuur van Jan I Raes ook voor op een reeks van vijf wandtapijten uit de Geschiedenis van Decius Mus in de Liechtenstein collectie in Vaduz - Wenen.32
Na het overlijden van Jan I Raes in 1651 werden zijn kartons op papier voor de Geschiedenis van Decius Mus naar alle waarschijnlijkheid verkocht aan de eveneens Brusselse werkplaats van François van den Hecke (1594/1595-1675).33 Na diens overlijden kwamen ze in 1675 in bezit van zijn zoon Jan-François van den Hecke (1638-1710), door wie echter geen uitvoeringen van deze reeks bekend zijn.34
In dezelfde periode als de uitvoeringen door de werkplaatsen van Raes en Geubels werd in Brussel de reeks met de Geschiedenis van Decius Mus eveneens uitgevoerd door de werkplaats van Jan Raet, ook Johan de Raedt genoemd (in bedrijf 1614-1644), kennelijk naar een versie van de kartons in diens bezit.35 Mogelijk werden deze kartons door Jan Raet omstreeks 1646 uitgeleend of verkocht aan Pieter de Cracht in de Noordelijke Nederlanden, voor gebruik in diens werkplaatsen in Schoonhoven en Gouda.36
Hiernaast zijn er Brusselse uitvoeringen bekend van de Geschiedenis van Decius Mus van het samenwerkingsverband van Jan van Leefdael en Geraert van der Strecken uit de periode 1644-166837 en van Jan II Leyniers (1630-1686), waarschijnlijk van na 1661.38 Ook werd de reeks uitgevoerd door onbekende Brusselse werkplaatsen, zoals een reeks van zes wandtapijten van het Kunsthistorisches Museum in Wenen, die deels is verdwenen sinds 1945.39
De reeks met de Geschiedenis van Decius Mus werd tevens buiten Brussel uitgevoerd, zoals verder in de Zuidelijke Nederlanden te Antwerpen, onder meer door de werkplaats van Jacob Wauters (werkzaam 1619-1660), en ook te Oudenaarde en vervolgens Gent door Frans de Moor en zijn schoonzoon Jan d'Olieslager in de periode 1636-1662.40 Van de laatstgenoemden bevindt zich onder andere een, enigszins primitief aandoende, Decius Musreeks in de Zweedse koninklijke collecties in Stockholm.41
Daarnaast zijn er uitvoeringen bekend uit de Noordelijke Nederlanden, vanaf circa 1650, door Pieter de Cracht in Schoonhoven en Gouda42 en andere toegeschreven aan Maximiliaan van der Gucht in Delft. Laatstgenoemde wandtapijten bevinden zich onder meer in de Zweedse koninklijke collecties te Stockholm. Het betreft daar een reeks die was besteld voor de kroning van koningin Christina van Zweden in 1650.43 Verder werd de reeks met de Geschiedenis van Decius Mus ook in het begin van de achttiende eeuw nog uitgevoerd in Amsterdam door de werkplaats van Alexander Baert, zoals blijkt uit twee wandtapijten uit deze reeks in Detmold, van het Fürstliches Residenzschloss Detmold, waarvan het exemplaar met Het aanwijzen van het slachtoffer is voorzien van de ingeweven signatuur van Alexander Baert.44
Een reeks van zes wandtapijten in Kilkenny Castle, te Kilkenny in Ierland, ook met de aan de oorspronkelijk Decius Musreeks toegevoegde voorstelling met Hieron's geschenk aanvaard door de Romeinse Senaat, wordt vanwege de linnen ketting toegeschreven aan de Noordelijke Nederlanden, waar deze in tegenstelling tot de Zuidelijke Nederlanden, veel werd toegepast,45 en daarbij aan de werkplaats van Pieter de Cracht gezien deze wandtapijten hetzelfde type boorden vertonen als de reeks met de Geschiedenis van Iphigeneia en Orestes door De Cracht, vervaardigd in diens werkplaatsen te Schoonhoven of Gouda, omstreeks 1648-1662, van het Rijksmuseum in Amsterdam.46 De te Kilkenny aanwezige voorstellingen zijn: Decius Mus verhaalt zijn droom, De inwijding van Decius Mus, De wegzending van de lictoren, De dood van Decius Mus, De lijkstatie van Decius Mus, Hieron's geschenk aanvaard door de Romeinse Senaat.47
Hoewel voorheen werd aangenomen dat cat. 200-a-f in Brussel waren vervaardigd, zoals ook is vermeld in de inventarislijst van Victor de Stuers, kan deze reeks wandtapijtfragmenten van De Wiersse vanwege verschillende overeenkomstige kenmerken met de wandtapijten van Kilkenny Castle, waar vijf dezelfde voorstellingen vertegenwoordigd zijn,48 ook worden toegeschreven aan de Noordelijke Nederlanden en tevens aan de werkplaatsen van Pieter de Cracht in Schoonhoven en Gouda, circa 1650. Zo hebben de tapijtfragmenten van De Wiersse eveneens een linnen ketting, die vooral in de Noordelijke Nederlanden werd toegepast. Bij de reiniging en conservatie in 2015 van cat. 200-a-f bleken ook de toegepaste kleuren, met name het nauwelijks verschoten blauw en - het opvallend vaak voorkomende - rood (zoals ook te zien op de grote schilderijen en de modelli), overeen te komen met die van de eveneens recent gereinigde en geconserveerde reeks in Kilkenny.49 Ook zijn er bepaalde details in de voorstellingen van beide reeksen hetzelfde, die echter verder niet op andere wandtapijten voorkomen.50 Helaas zijn er geen fragmenten van de boorden van de reeks van De Wiersse bewaard, die de toeschrijving aan De Cracht verder zouden kunnen bevestigen.51
Met betrekking tot wandtapijten met de Geschiedenis van Decius Mus door Pieter de Cracht, met weefwerkplaatsen in Schoonhoven en Gouda en een winkel in Amsterdam, is in een contract van 25 juli 1650 dat werd opgemaakt in Amsterdam tussen hem en Jan en Arnoudt van der Hagen, kunsthandelaars in Amsterdam en Stockholm, onder meer sprake van de verkoop door De Cracht aan de broers Van der Hagen van: 'Een fijn behangsel tapyten van negen stucken, sijnde de historie van Publius Decius Mus ende Titus Manlius Torquatus, Romeynsche veltoversten, waeraff den patroon Monsieur P. Paulus Rubbens gemaeckt heeft ende sijn lanck 9, 8 ½, 7 9/16, 6 5/16, 6 3/16, 6, 5 ¼, 5, 4 elle ende alle diep ofte hooch 6 3/16 ell, inhoudende tsaemen in 't geheel 358 elle, tot tien gulden acht stuyvers d'elle, beloopt in gelde tsaemen f. 3723- 4-.'52 Het is niet gedocumenteerd aan wie de broers Van der Hagen vervolgens deze Decius Musreeks hebben doorverkocht. Enkele jaren later, in 1655 of iets daarna, zouden deze broers een andere reeks van de Geschiedenis van Decius Mus, bestaand uit acht wandtapijten en geweven met zilver en gouddraad, verkopen aan het koninklijk hof in Zweden.53 Deze reeks is niet overgeleverd.54 Of het hierbij opnieuw een reeks van De Cracht betrof is niet bekend.
Zoals hierboven reeds is aangeduid, werd recent verondersteld dat Pieter de Cracht de kartons van de Geschiedenis van Decius Mus rond 1646 zou hebben kunnen verkregen (geleend of gekocht) van de Brusselse wever Jan Raet (of Johan de Raedt), die in 1644 failliet ging, maar daarna nog doorging als tapijthandelaar.55 Deze veronderstelling is deels gebaseerd op een contract van 3 juli 1646 tussen Pieter de Cracht en Jan (de) Raet waarin wordt afgesproken dat De Cracht voor Raet een reeks wandtapijten met de Geschiedenis van Dido en Aeneas zal vervaardigen naar kartons ('patroonen') uit bezit van Raet en bovendien 'is geconditioneert, dat den voors. De Raet voor een mael den voors. de Cracht sal leenen een camer patroonen, 't sy lantschappen ofte yets anders, dat hy, Sr. de Raet, heeft gereselveert, ofte van "Eneus ende Dido" ende dat sonder yets daer voor te genieten ofte te pretendeeren.'56 Omdat er, zoals hierboven reeds werd vermeld, inderdaad uitvoeringen door Jan Raet bekend zijn van wandtapijten uit de Geschiedenis van Decius Mus, bestaat er zeker de mogelijkheid dat De Cracht als 'yets anders' de kartons van deze reeks te leen kreeg, maar de omschrijving in het contract uit 1646 is te vaag om hier zekerheid over te hebben. Ook zijn er geen verdere documentaire bewijzen voor. Het is daarnaast dus ook beslist mogelijk dat De Cracht de kartons van de Geschiedenis van Decius Mus, waarmee hij de wandtapijten vervaardigde die hij in 1650 verkocht aan de gebroeders van der Hagen, op een andere manier verwierf of tot zijn beschikking kreeg.
Deze reeks van dertien fragmenten van zes verschillende wandtapijten uit de beroemde reeks met de Geschiedenis van Decius Mus naar ontwerpen van P.P. Rubens van De Wiersse is ondanks de onvolledigheid een van de weinige (en toch ook meest uitgebreide) voorbeelden in Nederland van het werk van deze voor de geschiedenis van de wandtapijtkunst zo belangrijke kunstenaar. Bovendien ontleent de reeks fragmenten belang aan het feit dat het onderdeel uitmaakte van het interieur van de Haagse woning van Victor de Stuers.
De tapijtfragmenten werden, met uitzondering van het fragment in de opslag, na reiniging en conservering in 2015, wederom geïnstalleerd in het interieur van De Wiersse.57 Echter was het soms vanwege de formaten van de respectievelijke fragmenten niet mogelijk om ze in de oorspronkelijke volgorde van de voorstellingen van de reeks binnen de vakken van de lambrisering in de Grote Zaal te plaatsen. Bij de conservatie bleek overigens ook dat verschillende fragmenten waren omgeslagen om te kunnen passen in de vakken van de betimmering van de Grote Zaal en dus groter waren dan gedacht, en vaak zelfs direct op elkaar aansloten. Ze zijn wel weer in omgeslagen staat teruggeplaatst in de vakken, met uitzondering van twee grote fragmenten van De dood van Decius Mus die in hun totaliteit zichtbaar zijn en naast elkaar zijn opgehangen in de hal van het koetshuis van De Wiersse.
Afb. a
Interieur van de Grote Zaal van het woonhuis van Victor de Stuers aan de Parkstraat in Den Haag, circa 1900.
200-a/1-3. Het aanwijzen van het slachtoffer, drie fragmenten
Beschrijving:
Cat. 200-a/1: Links staat een legeraanvoerder, consul Publius Decius Mus, in blauw gevechtstenue en een rode mantel over zijn schouders gedrapeerd, met een korte baard en op zijn krullende haar een lauwerkrans. Hij wijst met beide handen naar zijn borst en kijkt naar rechts, naar een naast hem staande priester, de 'haruspex', met een lange baard en een grote wijde brokaten mantel om zich heen geslagen en een lichtrode doek over zijn hoofd, waarop ook een lauwerkrans rust. Deze priester richt zijn blik op Decius Mus terwijl hij met zijn rechterhand wijst naar een deels zichtbare zilveren schotel met daarop de lever van een offerstier. Onderaan, op de grond, staat een grote gouden schaal met bloed, waarnaast de liggende kop van de dode offerstier is te zien. Op de achtergrond is een deel van een beigekleurige legertent zichtbaar, vastgezet met een touw aan een houten pin in de grond.
Cat. 200-a/2: Een groep omstanders, bestaande uit een knielende jonge mannelijke bediende met ontbloot bovenlijf op de voorgrond, daarachter een meisjesachtige jongen met een lauwerkrans op zijn lange haren en een openstaand rechthoekig kistje voor wierook in zijn handen en een kortharige jongen naast hem, blazend op de vlam van de fakkel die hij in zijn hand voor zich houdt, iets verder naar achteren een (gezichtloze) figuur met een grote rode doek over hoofd en schouder, een vaandeldrager met op zijn hoofd de kop van een leeuwenhuid en twee gehelmde soldaten, waarvan de ene een tablet draagt met het opschrift SPQR (Senatus Populusque Romanus) en het ronde embleem van Rome met de door de wolvin gezoogde tweeling Romulus en Remus. Alle omstanders kijken naar links, behalve de figuur geheel rechts met het hoofd bekroond met druivenbladeren, die op een dubbele fluit speelt en daarbij over zijn schouder naar rechts kijkt. Rechtsonder is nog het rechteroog van een tweede offerstier zichtbaar en een rood koord daarnaast hangend. Aan de linkerkant, in het midden, is een aangezet stuk met een wolkenlucht en een bladertak, met een grillig golvende contour rechts, afkomstig van een ander wandtapijt, waarschijnlijk van cat. 200-b.
Cat. 200-a/3: Direct aansluitend op cat. 200-a/2, met de voorpoten en de rest van de kop van de bruine offerstier van Titus Manlius met een rood koord om zijn hals en rechts daarvan een op een bijl leunende bebaarde bediende met ontbloot bovenlijf en aan het om zijn heupen gedrapeerde kleed een schede met messen daarin hangend, die aandachtig naar links kijkt. Rechtsboven is nog een opgeheven arm zichtbaar die het uiteinde van een koperen blaasinstrument vasthoudt.
Commentaar:
Deze drie grote fragmenten maakten oorspronkelijk deel uit van een wandtapijt met Het aanwijzen van het slachtoffer. De volledige voorstelling, zoals verbeeld op het grote schilderij door Rubens en zijn werkplaats met Het aanwijzen van het slachtoffer dat zich bevindt in de collectie van de Prins van Liechtenstein, Vaduz - Wenen58 en ook op het modello van deze voorstelling, in de collectie Oskar Reinhart, Winterthur,59 is vooral links nog iets uitgebreider, met de wapperende rode mantel van Decius Mus, een lictor (bijlbundeldrager) die met beide handen steunt op een fascesbundel en een toekijkende gehelmde soldaat die leunt op zijn schild. Ook ontbreekt een smalle strook aan de bovenzijde van de gehele voorstelling, met iets meer zichtbaar van de legertent, het vaandel en de legeremblemen. Op de plaats van het links op cat. 200-a-a/2 ingezette stuk uit cat. 200-a-b staat een rijk gedecoreerde offertafel, de rest van de schotel met de stierenlever, vastgehouden met de linkerhand van de offerpriester, de 'haruspex', en ondersteund door de linkerarm van de figuur met de rode mantel, ook een priester, en diens onderkant van het gezicht met een lange baard.
Voorgesteld is hoe de haruspex, in het door de Romeinen opgeslagen legerkamp rond Capua, de ingewanden van de geslachte offerstier van Decius Mus onderzoekt en dit vervolgens bespreekt. De offerpriester constateert hierbij een onheilspellende afwijking in de lever van de stier. Dit betekent een bevestiging van hetgeen in de droom van Decius Mus werd voorspeld, dat hij de legeraanvoerder is die in de strijd tegen de Latijnen uit eerbied voor de wil van de goden zijn leven dient te offeren voor een overwinning door Rome.
Er zijn tegenwoordig achttien andere wandtapijten bekend met Het aanwijzen van het slachtoffer, de meeste geweven in Brussel.60 Deze voorstelling is echter niet vertegenwoordigd in de eveneens aan Pieter de Cracht toegeschreven reeks in Kilkenny Castle.
Conditie:
Reiniging door ICAT, Cruquius en conserveringsbehandeling door Loutje den Tex in samenwerking met ICAT, 2015.
Cat. 200-a/1
wandtapijtweverij van Pieter de Cracht
Het aanwijzen van het slachtoffer, eerste fragment, ca. 1650
Kasteel De Wiersse, particuliere collectie Alice J.H.J.A. de (jonkvrouw) Gatacre-de Stuers, inv./cat.nr. Inv. TP 001
Cat. 200-a/2
wandtapijtweverij van Pieter de Cracht
Het aanwijzen van het slachtoffer, tweede fragment, ca. 1650
Kasteel De Wiersse, particuliere collectie Alice J.H.J.A. de (jonkvrouw) Gatacre-de Stuers, inv./cat.nr. Inv. TP 001
Cat. 200-a/3
wandtapijtweverij van Pieter de Cracht
Het aanwijzen van het slachtoffer, derde fragment, ca. 1650
Kasteel De Wiersse, particuliere collectie Alice J.H.J.A. de (jonkvrouw) Gatacre-de Stuers, inv./cat.nr. Inv. TP 001
200-b/1-2. De inwijding van Decius Mus, twee fragmenten
Beschrijving:
Cat. 200-b/1: Vanaf links komen het hoofd, de hals en voorbenen van een wit paard dat zijn blik richt naar beneden, waar op de grond een legerhelm, schild en zwaard liggen. Achter het paard staat een in een blauwe tuniek geklede jonge rijknecht, het hoofd naar rechts gedraaid en zijn rechterhand rustend op de hals en de teugel van het paard. Hij wordt geflankeerd door twee lictoren met fascesbundels, die eveneens naar rechts kijken, waar deels een rode mantel en een stuk van een been zichtbaar zijn.
Cat. 200-b/2: Links is de rechterzijde te zien van de in een rode mantel gehulde figuur van Decius Mus. Alleen de onderkant van zijn bebaarde gezicht en een hand aan de kin zijn zichtbaar tussen het rond en over hem gedrapeerde rode gewaad. Op zijn hoofd rust de zegenende hand van de naar hem kijkende haruspex die rechts van hem staat, met een lange witte baard en gekleed in een ruime brokaten mantel. Tussen hen in staat een in een witte tuniek geklede kleine jongen met een brandende fakkel in zijn armen, die voor zich heen kijkt, met het gezicht naar de beschouwer. Op de achtergrond rechtsboven zijn enige dicht opeenstaande loofbomen zichtbaar en op de voorgrond groeien enkele plantjes.
Commentaar:
Deze twee grote fragmenten maakten oorspronkelijk deel uit van een wandtapijt met De inwijding van Decius Mus. De volledige voorstelling, zoals te zien op het grote schilderij met De inwijding van Decius Mus, grotendeels door Rubens, in de collectie van de Prins van Liechtenstein, Vaduz - Wenen61 en ook op het modello van deze voorstelling, in de Bayerische Staatsgemäldesammlungen, Staatsgalerie Neuburg, te Neuburg an der Donau,62 is vooral rechts nog iets uitgebreider, met de rest van het lichaam van de haruspex en ook een tweede priester die rechts van hem staat, het lichaam bijna geheel bedekt door een om hem heen gedrapeerde mantel. Ook ontbreekt het middendeel van de figuur van Decius Mus, met de rest van zijn benen, zijn legertenue en meer van de rode mantel. Verder hoort aan de bovenzijde nog een brede strook, met een wolkenlucht en een boom met bladertakken, waarvan een fragment waarschijnlijk gebruikt is als inzetstuk bij cat. 200-a-a/2.
Voorgesteld is de uitvoering van het ritueel van de 'devotio', waarbij Decius Mus de eed van zelfopoffering aflegt. Dit heeft plaats in een eenzaam landschap nadat het legeronderdeel van Decius Mus in de Slag van Veseris, bij de Vesuvius, tot terugtrekken wordt gedwongen door de Latijnen en duidelijk wordt dat zijn zelfopoffering de enige manier nog is om een overwinning voor Rome te kunnen behalen, zoals is voorspeld in zijn droom en bevestigd is door de offerpriester.
Tegenwoordig zijn er achttien andere wandtapijten bekend met De inwijding van Decius Mus, de meeste hiervan geweven in Brussel.63 Onder meer is deze voorstelling vertegenwoordigd in de eveneens aan Pieter de Cracht toegeschreven reeks in Kilkenny Castle.64
Conditie:
Zie bij cat. 200-a-a.
Cat. 200-b/1
wandtapijtweverij van Pieter de Cracht
De inwijding van Decius Mus, eerste fragment, ca. 1650
Kasteel De Wiersse, particuliere collectie Alice J.H.J.A. de (jonkvrouw) Gatacre-de Stuers, inv./cat.nr. Inv. TP 001
Cat. 200-b/2
wandtapijtweverij van Pieter de Cracht
De inwijding van Decius Mus, tweede fragment, ca. 1650
Kasteel De Wiersse, particuliere collectie Alice J.H.J.A. de (jonkvrouw) Gatacre-de Stuers, inv./cat.nr. Inv. TP 001
200-c. De wegzending van de lictoren, fragment
Beschrijving:
In een landschap staat centraal een compacte groep van drie in heuplange mantels gehulde lictoren met fascesbundels. Twee van hen kijken bedrukt naar rechts, de middelste is op de rug gezien en heeft zijn gezicht naar links weggedraaid. Naast de blauwe mantel van de rechtse lictor is geheel rechts de rechterhand van Decius Mus nog zichtbaar en in de benedenhoek rechts bevinden zich enkele sierlijke bladertakjes. Links zijn deels twee grote naast elkaar knielende figuren te zien: de voorste in een lichtrode tuniek en half ontbloot bovenlijf en de achterste met een lange blauwe mantel gedrapeerd over een rood geschubde kuras.
Commentaar:
Dit fragment maakte oorspronkelijk deel uit van een wandtapijt met De wegzending van de lictoren. De volledige voorstelling, zoals verbeeld op het grote schilderij door Rubens en zijn werkplaats van De wegzending van de lictoren in de collectie van de Prins van Liechtenstein, Vaduz - Wenen,65 is geplaatst in een uitgebreid landschap, met daarin rechts nog de figuur van Decius Mus in krijgsuitrusting die bezig is zijn paard te bestijgen. Hij kijkt daarbij naar links naar het groepje lictoren en maakt een afwerend gebaar naar hen toe met zijn rechterhand.
Voorgesteld is hoe Decius Mus, nadat hij de eed van zelfopoffering heeft afgelegd, zijn lictoren wegstuurt om snel naar Titus Manlius te gaan en hem te vertellen dat hij zijn eigen leven zal gaan geven ten behoeve van de overwinning van het Romeinse leger en zich dan te paard begeeft om zich vervolgens volop in de strijd tegen de Latijnen te werpen en zijn lot te ondergaan.
De twee deels zichtbare knielende figuren linksonder op dit fragment zijn oorspronkelijk geen onderdeel van de voorstelling van De wegzending van de lictoren, maar behoren geheel rechts bij De lijkstatie van Decius Mus. (Zie cat. 200-a-e.) Dit blijkt vooral uit het eveneens aan Pieter de Cracht toegeschreven wandtapijt met De lijkstatie van Decius Mus in Kilkenny Castle, waarop deze twee figuren, met enige verschillen in details, rechts in de voorstelling voorkomen.66 Het dichtst daarbij komen het Brusselse wandtapijt door Jan I Raes van het Museum für Kunst und Gewerbe in Hamburg67 en het waarschijnlijk in Antwerpen uitgevoerde exemplaar van Bramshill House, Bramshill (Hampshire).68 Deze figuren komen echter niet op deze manier voor op het grote schilderij van De lijkstatie van Decius Mus in de Liechtenstein collectie of de modello daarvan in de Staatsgalerie Neuburg.69
Van De wegzending van de lictoren zijn tegenwoordig 26 andere wandtapijten bekend, het grootste aantal voor een voorstelling in de Decius Musreeks.70 Achttien exemplaren hiervan werden in Brussel vervaardigd. Deze voorstelling is ook vertegenwoordigd in de eveneens aan Pieter de Cracht toegeschreven reeks in Kilkenny Castle.71
Conditie:
Zie bij cat. 200-a-a.
Cat. 200-c
wandtapijtweverij van Pieter de Cracht
De wegzending van de lictoren, fragment, ca. 1650
Kasteel De Wiersse, particuliere collectie Alice J.H.J.A. de (jonkvrouw) Gatacre-de Stuers, inv./cat.nr. Inv. TP 001
200-d/1-2. De dood van Decius Mus, twee fragmenten
Beschrijving:
Twee aansluitende grote fragmenten van een strijdtafereel met op de voorgrond verschillende op de grond liggende gesneuvelde soldaten met door lansen en zwaarden doorboorde lichamen. Centraal staat een van achteren gezien bruin paard met de achterbenen in de lucht, wiens ruiter, met een opbollende lichtrode mantel over zijn gevechtstenue, zich naar rechts draait met een geheven, bebloed zwaard terwijl een soldaat rechts naast hem zijn speer naar beneden heeft gestoken in de hals van de gehelmde legeraanvoerder Decius Mus, in een blauw kuras, die dodelijk getroffen, met open ogen, de blik opwaarts naar de oplichtende hemel rechtsboven gericht, naar links van zijn (maar deels zichtbare) appelgrauwe paard stort.
Commentaar:
Deze twee grote fragmenten maakten oorspronkelijk deel uit van een wandtapijt met De dood van Decius Mus. De volledige, zeer dynamische, complexe voorstelling, zoals verbeeld op het grote schilderij van De dood van Decius Mus, naar ontwerp van Rubens uitgevoerd door een bevriende werkplaats, waarschijnlijk van Jacob Jordaens, in de collectie van de Prins van Liechtenstein te Vaduz - Wenen72 en ook op het modello van deze voorstelling in het Museo Nacional del Prado in Madrid,73 is vooral rechts uitgebreider, met daarop het steigerende witte paard van Decius Mus, daarnaast een gesneuveld donker paard en op de achtergrond aanstormende soldaten.
Voorgesteld is hoe Decius Mus, nadat hij de eed van zelfopoffering had afgelegd, zich op zijn paard volop in de strijd tegen de Latijnen heeft geworpen in de Slag van Veseris, bij de Vesuvius, waarbij vele slachtoffers zijn gevallen en ook hijzelf nu wordt gedood. Dit betekent een keerpunt in de strijd en Titus Manlius zal hierop de overwinning voor Rome weten te behalen. Decius Mus offerde zo zijn leven voor de redding van Rome.
Deze twee fragmenten van De dood van Decius Mus sluiten vrijwel naadloos op elkaar aan en zijn na de reiniging en conservatie in 2015 niet teruggeplaatst in de lambrisering van de Grote Zaal, maar naast elkaar gehangen in het koetshuis van De Wiersse.74
De liggende figuur geheel onderaan op cat. 200-a-d/2 is gekleed in gevechtstenue, terwijl deze op het grote schilderij van De dood van Decius Mus in de Liechtenstein collectie, naakt is, op een lendendoek na.75 Bij de andere overgeleverde wandtapijten van De dood van Decius Mus komen beide varianten voor. Dit geldt ook reeds voor de vroegst bekende Brusselse uitvoeringen door de werkplaatsen van Raes en Geubels, van vóór 1633.76 Kennelijk was er al vroeg een inzetkarton gemaakt met een figuur in harnas, misschien vanwege het bloot zo prominent op de voorgrond van het oorspronkelijke ontwerp.
Voor De dood van Decius Mus is ook de enige voorbereidende tekening door Rubens voor deze wandtapijtreeks nog overgeleverd, van een gezicht en verschillende armhoudingen, in de collectie van het Victoria and Albert Museum in Londen.77
Tegenwoordig zijn er 23 andere wandtapijten bekend met De dood van Decius Mus, waarvan tien werden vervaardigd in Brussel.78 Onder meer is deze voorstelling vertegenwoordigd in de eveneens aan Pieter de Cracht toegeschreven reeks in Kilkenny Castle.79 Opvallend is hierbij dat de boom, waarvan de bladertakken linksboven zichtbaar zijn op cat. 200-a-d/1, alleen verder nog voorkomt op de aan de Noordelijke Nederlanden toegeschreven exemplaren en het Brusselse wandtapijt voorheen in het Kunsthistorisches Museum te Wenen (afb. b), wel steeds met verschillen in details, maar niet op de andere overgeleverde Brusselse uitvoeringen, zoals door de werkplaatsen van Raes en Geubels van vóór 1633, noch op het grote schilderij in de Liechtenstein collectie en het modello in Madrid.80
Conditie:
De twee fragmenten zijn van elkaar gescheiden in een rechte verticale lijn die links loopt van de twee achterbenen van het bruine paard en midden door het bovenlijf van diens ruiter. Zie verder bij cat. 200-a-a.
cat. 200-a-d/1-2
wandtapijtweverij van Pieter de Cracht
De dood van Decius Mus, eerste fragment, ca. 1650
Kasteel De Wiersse, particuliere collectie Alice J.H.J.A. de (jonkvrouw) Gatacre-de Stuers, inv./cat.nr. Inv. TP 001
Afb. b
wandtapijtweverij van Anoniem Southern Netherlands (hist. region) na 1616 naar ontwerp van Peter Paul Rubens
De dood van Decius Mus in de slag bij Veseris, na 1616
Wenen, Kunsthistorisches Museum, inv./cat.nr. LXXI/4 592
200-e/1-3. De lijkstatie van Decius Mus, drie fragmenten
Beschrijving:
Cat. 200-e/1: Centraal staat een soldaat, op de rug gezien, met op zijn hoofd een gepluimde helm, een zwaard op zijn heup en over zijn linkerschouder een geplooid neerhangende lichtrode mantel, die zijn hoofd naar links heeft gedraaid naar een jonge man achter hem, waarachter nog deels een ander gezicht, van een iets oudere man, zichtbaar is. Rechtsonder is het onderlijf te zien van een in blauw geklede geknielde figuur met de handen op zijn rug gebonden.
Cat. 200-e/2: Links is het voeteneinde van een baar, versierd met houtsnijwerk en afgesloten met een grote voluut, met daarop de bleke voeten en de door zijn rode aanvoerdersmantel bedekte onderbenen van Decius Mus zichtbaar. Daarvoor op de grond staan twee grote metalen potten, overvloedig gevuld met zilveren munten links en goudstukken rechts, en een schelpvormige kom vol met juwelen, van de oorlogsbuit. Centraal staat de bebaarde consul Titus Manlius in legeruitrusting, een rode mantel om zijn schouders gedrapeerd en een helm getooid met een lauriertak en als helmteken een witte vogel met brede uitgeslagen vleugels erop. Hij leunt met zijn linkerhand op een stok, kijkt met bedroefde blik naar rechts en heeft zijn rechterarm naar links uitgestrekt. Rechts van hem torst een soldaat een zwaar metalen vat en knielt op de voorgrond een drager met ontbloot bovenlijf met een grote rijkversierde metalen kan in zijn beide handen, die op het achterhoofd gezien is. Naast de kan zijn de kop en voorpoten zichtbaar van een hond, lopend naar links. Links op de achtergrond zijn twee hoornblazers en enkele soldaten te zien. Rechtsboven zijn enkele figuren bezig om met bijlen takken van een boom af te hakken, bestemd voor de brandstapel van de crematie van Decius Mus.
Cat. 200-e/3: Een horizontale strook met boven en links bladertakken en verder een veelheid aan allerlei trofeeën, zoals afgehakte hoofden op stokken, een harnas en helm, verschillende vaandels en insignes, en geheel links de naar links kijkende gezichten van twee trompet- of hoornblazers.
Commentaar:
Deze twee grote fragmenten en een kleiner fragment maakten oorspronkelijk deel uit van een wandtapijt met De lijkstatie van Decius Mus. Hierop is voorgesteld hoe het dode lichaam van Decius Mus vooraf aan de crematie opgebaard ligt en een passende, volgens Romeins gebruik nachtelijke, begrafenis krijgt, georganiseerd door consul Titus Manlius, die ook de begrafenisrede uitspreekt, wijzend naar het dode lichaam van Decius Mus, te midden van een militaire ceremonie ter ere van Decius Mus en de viering van de overwinning.81 Een tafereel dat zowel droefheid als triomf uitstraalt.
Het middendeel van de volledige voorstelling, zoals verbeeld op het grote schilderij van De lijkstatie van Decius Mus naar ontwerp van Rubens uitgevoerd door een bevriende werkplaats, waarschijnlijk van Jacob Jordaens, in de collectie van de Prins van Liechtenstein te Vaduz - Wenen,82 en ook het modello van deze voorstelling in de Bayerische Staatsgemäldesammlungen, Staatsgalerie Neuburg, te Neuburg an der Donau,83 met het met de dieprode aanvoerdersmantel bedekte opgebaarde lichaam van Decius Mus en daarvoor twee gevangen genomen Latijnse mannen, ontbreekt bij de fragmenten van De Wiersse.
Ook links was de voorstelling oorspronkelijk nog iets uitgebreider. Op het grote schilderij in de Liechtenstein collectie, en tevens op de geweven versies door de Brusselse werkplaatsen van Raes en Geubels van vóór 1633, zijn naast de soldaat die centraal staat op cat. 200-e/1 twee door hem meegevoerde gevangen genomen en tegenstribbelende Latijnse vrouwen met lange blonde haren afgebeeld, samen met twee zich aan hen vastklampende kleine naakte peuters.84 cat. 200-e/1-3 lijken echter te zijn geweven naar een aangepast karton waarop deze vrouwen zijn vervangen door twee in tunieken geklede kinderen in aanmerkelijk minder dramatische houdingen, zoals te zien zijn op het verdwenen wandtapijt met De lijkstatie van Decius Mus van de Brusselse reeks te Wenen (afb. c) en tevens op het exemplaar van deze voorstelling dat is vertegenwoordigd in de eveneens aan Pieter de Cracht toegeschreven Decius Musreeks in Kilkenny Castle.85
De knielende mannenfiguur rechtsonder op cat. 200-e/2, met zijn achterhoofd naar de beschouwer, is het enige bekende voorbeeld van een dergelijke figuur, daar hier zowel op de voorbereidende schilderijen door Rubens als op de andere overgeleverde wandtapijten met de voorstelling van De lijkstatie van Decius Mus een figuur met een besnord gezicht en profil te zien is, de blik naar beneden gericht op de grote kan in zijn handen en de voor hem lopende hond.
De twee deels zichtbare knielende figuren linksonder op het fragment van De wegzending van de lictoren behoren oorspronkelijk geheel rechts bij deze voorstelling met De lijkstatie van Decius Mus. (Zie verder bij cat. 200-c.)
Het fragment in de opslag (cat. 200-e/3) betreft waarschijnlijk het in de Inventaris collectie Victor de Stuers, Tapisseries, nummer 1, genoemde losse fragment met daarop een hoofd en trompetten. Het is het enige nog overgeleverde van de vier door De Stuers in 1872 verworven fragmenten die niet in de betimmering van de Grote Zaal waren opgenomen.86
Er zijn tegenwoordig 23 andere wandtapijten bekend met De lijkstatie van Decius Mus, het merendeel ervan uitgevoerd in Brussel.87
Conditie:
Zie bij cat. 200-a.
Cat. 200-e/1
wandtapijtweverij van Pieter de Cracht
De lijkstatie van Decius Mus, eerste fragment, ca. 1650
Kasteel De Wiersse, particuliere collectie Alice J.H.J.A. de (jonkvrouw) Gatacre-de Stuers, inv./cat.nr. Inv. TP 001
Cat. 200-e/2
wandtapijtweverij van Pieter de Cracht
De lijkstatie van Decius Mus, tweede fragment, ca. 1650
Kasteel De Wiersse, particuliere collectie Alice J.H.J.A. de (jonkvrouw) Gatacre-de Stuers, inv./cat.nr. Inv. TP 001
Cat. 200-e/3
wandtapijtweverij van Pieter de Cracht
De lijkstatie van Decius Mus, derde fragment, ca. 1650
Kasteel De Wiersse, particuliere collectie Alice J.H.J.A. de (jonkvrouw) Gatacre-de Stuers, inv./cat.nr. Inv. TP 001
Afb. c
wandtapijtweverij van Anoniem Southern Netherlands (hist. region) ca. 1650-1675 naar ontwerp van Peter Paul Rubens
De lijkstatie van Decius Mus, ca. 1650-1675
Wenen, Kunsthistorisches Museum, inv./cat.nr. LXXI/5
200-f/1-2. Hieron's geschenk aanvaard door de Romeinse Senaat, twee fragmenten
Beschrijving:
Twee grote aansluitende fragmenten,88 met links een op een bordes staande mannenfiguur in een blauwe mantel die zijn beide handen iets naar voren heeft gestrekt in de richting van een bebaarde man rechts op de traptreden voor het bordes. Deze is gekleed in een blauw legertenue en heeft om zijn schouders een rode mantel geslagen en in zijn linkerhand een aanvoerdersstaf. In zijn rechterhand houdt hij een goudkleurig beeldje van een op een sokkel staande vrouwelijke godenfiguur in krijgsuitrusting die een kleiner godenbeeld met een laurierkrans in haar handen vasthoudt (de godin Roma met het beeldje van Victoria). Voor hem langs komt de gebarende rechterhand van een op dezelfde manier geklede tweede legeraanvoerder met opbollende rode mantel en ook een aanvoerdersstaf in zijn opgeheven linkerhand, die samen met hem op de traptreden naar het bordes staat. Linksonder is deels een schuin naar beneden rechts aflopende balustrade zichtbaar. Rechts, onderaan de trap, staat een groepje soldaten, waarbij een gehelmde soldaat met een vaandel met het opschrift SPQR van Rome en geheel rechts een soldaat met een mantel van een leeuwenhuid over zijn hoofd en rug.
Commentaar:
Deze twee grote fragmenten maakten oorspronkelijk deel uit van een wandtapijt met een voorstelling die recentelijk werd geïdentificeerd als Hieron's geschenk aanvaard door de Romeinse Senaat uit Livius, Ab urbe condita, XXII. 37, 5 en 12.89 Hierin wordt verhaald hoe tijdens de strijd om de hegemonie in het Middellandse Zeegebied tussen Rome en Carthago een groep vertegenwoordigers van Hieron, koning van Syracuse en trouwe bondgenoot van Rome tijdens de Punische oorlogen, onder meer een zwaar gouden beeld van Victoria als geschenk aan de Romeinse Senaat kwam brengen en dat door hen werd aanvaard. De voorstelling werd niet eerder verbeeld.90
De volledige voorstelling, zoals te zien is op het modello van Hieron's geschenk aanvaard door de Romeinse Senaat, naar ontwerp en uitvoering van een kunstenaar uit de werkplaats van Rubens, mogelijk Pieter Soutman (circa 1593/1601-1657), uit omstreeks 1620-1630, in de collectie van de Hermitage in Sint-Petersburg,91 is vooral links uitgebreider, met een groep mannen in lange mantels op het door een balustrade en zuilen begrensde bordes, waarvan de voorste man zich buigt en zijn armen naar voren strekt om het gouden beeld in ontvangst te nemen.
Deze voorstelling is geen onderdeel van de oorspronkelijke Decius Musreeks van Rubens, het verhaal ervan komt ook niet voor in de door Livius vertelde geschiedenis van Decius Mus, maar werd wel al snel, rond 1620-1630, toen Rubens nog leefde, door de Brusselse werkplaatsen uitgevoerd als onderdeel van die reeks.92 Mogelijk behoorde de voorstelling tot een door Rubens geplande, maar niet voltooide, reeks met voorstellingen uit de Geschiedenis van Rome, evenals de voorstelling van Mars en Rhea Silvia, de ouders van de tweeling Romulus en Remus, de mythische stichters van Rome, dat vrijwel tegelijkertijd met Hieron's geschenk aanvaard door de Romeinse Senaat aan de Decius Musreeks werd toegevoegd.
Tegenwoordig zijn er 24 andere wandtapijten bekend met Hieron's geschenk aanvaard door de Romeinse Senaat, waarvan tien werden vervaardigd in Brussel.93 Deze voorstelling is ook vertegenwoordigd in de eveneens aan Pieter de Cracht toegeschreven reeks in Kilkenny Castle.94
Conditie:
In cat. 200-f/1 loopt links over de gehele hoogte een verticale naad, waar een smalle baan ontbreekt, met onder andere de vingertoppen van de rechterhand van de op het bordes staande figuur in een blauwe mantel. Bovenaan op cat. 200-f/2 loopt een horizontale naad over de gehele breedte, waar een smalle strook ontbreekt met onder meer de hals van de soldaat rechts met een leeuwenhuid over zijn hoofd en rug. Zie verder bij cat. 200-a.
Cat. 200-f/1-2
wandtapijtweverij van Pieter de Cracht naar ontwerp van Pieter Soutman
Hieron's geschenk aanvaard door de Romeinse Senaat, twee fragmenten, ca. 1650
Kasteel De Wiersse, particuliere collectie Alice J.H.J.A. de (jonkvrouw) Gatacre-de Stuers, inv./cat.nr. Inv. TP 001
Notes
1 Victor de Stuers bezat oorspronkelijk bovendien nog drie andere bijbehorende fragmenten. Ook het wandtapijt naar een schilderij van Guido Reni in de Hermitage in Sint-Petersburg, met Het dispuut van de kerkvaders over het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis, dat hij samen met de fragmenten van de Decius Musreeks kocht, bevindt zich niet meer in de collectie. Inventaris collectie Victor de Stuers, Tapisseries, nr. 1: 'Douze fragments tapisserie de Bruxelles, décorant ma grande Salle. d'après les tableaux de Rubens: les campagnes de l'Empereur Decius au Palais Liechtenstein à Vienne. Placés dans ma grande Salle à la Haye. il reste encore quelques fragments: a. bord supérieur, b. trophées, c. tête et trompettes, d. fillette aux fleurs. Achetées de John Loudon en 1872 avec le No. 2 pour fl. 500.-. Nr. 2: Les Pères de l'Eglise établissant le dogme de l' Immaculée Conception. d'après le tableau de Guido Réni (1575 à 1642) à l'Ermitage.' De hier vermelde verkoper zal de kunstverzamelaar John F. Loudon (1821-1895) uit Den Haag betreffen, wiens belangrijke collectie Delfts aardewerk zich sinds 1916 in het Rijksmuseum in Amsterdam bevindt.
2 Voor de Geschiedenis van Achilles, zie bij cat. 47, Museum Arnhem en cat. 172, Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam.
3 Duverger 1978b, pp. 34-35 (afb. 10-11), 37-38 (Bewijsstuk 1); Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 236-241; Idem, II, pp. 219-220 (Appendix I.A.1.).
4 Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 238-239. Een palma staat gelijk aan 24,91 cm.
5 Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 240-242; Idem, II, p. 221 (Appendix I.A.5. en I.A.6.).
6 Duverger 1978b, p. 17; Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 242.
7 Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 149-150, 240-241.
8 Idem, pp. 199-203. Zie voor de bozzetti van de Geschiedenis van Achilles bij cat. 47, Museum Arnhem en cat. 172, Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam.
9 Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 203-208.
10 Idem, pp. 208-210 en afb. 114; Idem, II, pp. 140-141, cat. 5d.
11 Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 218-234.
12 De uitzondering zijn het grote schilderij en het modello door Rubens van Decius Mus verhaalt zijn droom, de eerste voorstelling in de reeks, die weliswaar in spiegelbeeld van de wandtapijten zijn, maar waarop de geschilderde figuur van Decius Mus rechtshandig is en die op de wandtapijten linkshandig. Vergelijk Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 1, 18, 20-24.
13 Blazková 1978, p. 51; Delmarcel in Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 19, 243-249. Over de diverse voorstellen voor de functie van de grote schilderijen, zie Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 13, 218-234.
14 Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 213-214, 243-244, 249-251; Idem, II, pp. 246-247 (Appendix I.D.1-3).
15 Zie Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 21, 24-28.
16 Idem, p. 21.
17 Zie Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 65-140.
18 Delmarcel 1999, pp. 228-229.
19 Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 57.
20 Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 147, 156, 159, 160, 165; Idem, II, pp. 173-190, cat. 7-8.
21 Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 253-254, 270; Idem, II, pp. 190-218, cat. 9-10.
22 Zie Baumstark, Delmarcel 2019, II, Appendix I.A. en I.B.
23 Zie Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 250; Idem, II, p. 251, en Appendix I.C.12. (1692) en Appendix I.D.2.-3. (1773 en 1791).
24 Zie Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 12, 176-197.
25 Idem, pp. 206-208.
26 Ook van Mars en Rhea Silvia, dat al vroeg aan geweven reeksen met de Geschiedenis van Decius Mus werd toegevoegd, zijn geen fragmenten op De Wiersse aanwezig. Voor deze voorstelling, zie Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 170; Idem, II, pp. 199-218, cat. 10.
27 Voor recente gegevens over deze werkplaats: Brosens 2010, pp. 21, 23-28; Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 236-238, 244, 248-249, 251-259. Zie tevens bij cat. 47, Museum Arnhem.
28 Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 239, 245.
29 Idem, pp. 251-254.
30 Cat. Madrid 1986b, serie 52; Herrero Carretero 2007a; Herrero Carretero 2008, pp. 27-43, 78-91; Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 252-253.
31 Cat. Madrid 1986b, serie 53; Herrero Carretero 2008, pp. 27-43, 78-91; Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 253.
32 Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 252; Idem, II, p. 142, cat. 5f-2, afb. 116.
33 Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 213-214, 249, 260. Het Kunsthistorisches Museum in Wenen bezit bijvoorbeeld een Lijkstatie van Decius Mus door François van den Hecke (inv. CV/3). Zie Baumstark, Delmarcel 2019, II, p. 172, cat. 6f-9.
34 Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 249, 261.
35 In een document uit 1646, opgemaakt in Den Haag, wordt hij zowel Johan de Raedt als Jan Raet genoemd. Zie hiervoor Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 593. Van Jan Raet zijn meerdere wandtapijten met de Geschiedenis van Decius Mus bewaard gebleven, uit minstens twee uitvoeringen van de reeks. De op verschillende van deze wandtapijten voorkomende signatuur is RAET. Zie Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 251, 260; Idem, II, cat. 1f-5, 2f-9, 4f-13 en 14, 5f-5 en 6, 6f-7, 10f-4.
36 Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 251, 264. Zie verder hieronder.
37 Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 261.
38 Ibidem.
39 Kunsthistorisches Museum Wenen, serie LXXI. Het wandtapijt met Mars en Rhea Silvia uit deze reeks bevindt zich tegenwoordig nog te Wenen. Zie Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 265; Idem, II, p. 216, cat. 10f-1. In 2013 was het exemplaar van De wegzending van de lictoren uit deze reeks in een particuliere collectie in Brazilië. Zie daarover Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 265, noot 122.
40 Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 262-263.
41 Van Ysselsteyn 1936, I, afb. 153, 156; Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 263 en afb. 118; Idem, II, cat. 2f-15, 3f-15, 4f-21, 5f-15, 6f-21, 7f-5, 9c-14, 10f-8.
42 Zie verder hieronder.
43 Het betreft wandtapijten met De wegzending van de lictoren, De dood van Decius Mus, Hieron's geschenk aanvaard door de Romeinse Senaat en Mars en Rhea Silvia. Zie Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 264 en afb. 119; Idem, II, cat. 4f-23, 5f-18, 9c-18, 10f-12.
44 Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 264 en afb. 47; Idem, II, p. 62, cat. 2f-17. Het tweede wandtapijt in Detmold, met De wegzending van de lictoren, betreft een smalle, gedeeltelijke en ongesigneerde uitvoering zonder zijboorden.
45 http://www.irishartsreview.com/the-return-of-decius-mus/ door J. Fenton, 2014; Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 263, noot 117.
46 Zie Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 18, 251, 260, 263-264. Voor de reeks van het Rijksmuseum, zie Hartkamp-Jonxis, Smit 2004, cat. 62a-e.
47 Baumstark, Delmarcel 2019, II, cat. nrs. 1f-17, 3f-17, 4f-22, 5f-17, 6f-22, 9c-17. In 1675 werden in de inventaris van de goederen van de Duke en Duchess of Ormonde te Kilkenny, Dunmore en Clonmell 'seven pieces of the History of Decius' uit Antwerpen vermeld. Zie ook Thomson 1973, pp. 400-401; http://www.irishartsreview.com/the-return-of-decius-mus/ door J. Fenton, 2014; Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 263.
48 Te Kilkenny aanwezige voorstellingen, die ook in de Wiersse vertegenwoordigd zijn: De inwijding van Decius Mus, De wegzending van de lictoren, De dood van Decius Mus, De lijkstatie van Decius Mus, Hieron's geschenk aanvaard door de Romeinse Senaat.
49 L. den Tex, Wandtapijten Kasteel De Wiersse. Rapportage conservering, 2015 (ongepubliceerd en ongepagineerd; verder: Den Tex 2015). Met dank aan Loutje den Tex voor de inzage.
50 Zie verder bij cat. 200-c.
51 Victor de Stuers bezat volgens zijn inventaris oorspronkelijk wel een, niet nader beschreven, fragment van een bovenboord (zie noot 1), maar dit is tegenwoordig niet meer in de collectie van De Wiersse aanwezig.
52 Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 619.
53 Böttiger 1898, IV, p. 72.
54 Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 263.
55 Idem, pp. 251, 264.
56 Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 593.
57 Den Tex 2015.
58 Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 25; Idem, II, pp. 29-53, cat. 2a.
59 Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 42; Idem, II, pp. 56-59, cat. 2c.
60 Zie Baumstark, Delmarcel 2019, II, pp. 29, 61-62, cat. 2f-1 t.m. 18.
61 Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 48; Idem, II, pp. 63-78, cat. 3a.
62 Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 61; Idem, II, pp. 80-82, cat. 3c.
63 Zie Baumstark, Delmarcel 2019, II, pp. 63, 84-86, cat. 3f-1 t.m. 18.
64 Idem, p. 86, cat. 3f-17.
65 Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 66; Idem, II, pp. 87-102, cat. 4a. Er is geen modello bewaard van deze voorstelling.
66 Zie http://www.irishartsreview.com/the-return-of-decius-mus/ door J. Fenton, 2014, met afb.
67 Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 144; Idem, II, cat. 6f-2.
68 Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 146; Idem, II, cat. 6f-15.
69 Zie verder ook bij cat. 200-e.
70 Zie Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 78-87; Idem, II, pp. 87, 104-107, cat. 4f-1 t.m. 26.
71 Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 87; Idem, II, p. 107, cat. 4f-22.
72 Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 88; Idem, II, pp. 108-133, cat. 5a.
73 Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 113; Idem, II, pp. 133-140, cat. 5c.
74 Den Tex 2015.
75 Zie Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 88.
76 Vergelijk Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 115 (Patrimonio Nacional, Madrid, serie 52, met figuur met harnas) en afb. 116 (Liechtenstein collectie, Vaduz - Wenen, met grotendeels naakte figuur).
77 Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 208-210 en afb. 114; Idem, II, pp. 140-141, cat. 5d.
78 Zie Baumstark, Delmarcel 2019, II, pp. 108, 142-144, cat. 5f-1 t.m. 23.
79 Idem, p. 143, cat. 5f-17.
80 Vergelijk http://www.irishartsreview.com/the-return-of-decius-mus/ door J. Fenton, 2014, met afb. en Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 119 (met boom) met Idem, afb. 88, 113, 115-118 (zonder boom).
81 Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 147-149.
82 Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 120; Idem, II, pp. 145-165, cat. 6a.
83 Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 142; Idem, II, pp. 166-168, cat. 6c.
84 Vergelijk bijvoorbeeld met Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 143-145.
85 Zie http://www.irishartsreview.com/the-return-of-decius-mus/ door J. Fenton, 2014, met afb. Tevens Baumstark, Delmarcel 2019, II, p. 173, cat. 6f-22.
86 Het betrof de fragmenten 'a. bord supérieur, b. trophées, c. tête et trompettes, d. fillette aux fleurs.' Zie ook noot 1.
87 Zie Baumstark, Delmarcel 2019, II, pp. 145, 171-173, cat. 6f-1 t.m. 23.
88 De twee fragmenten zijn in omgekeerde volgorde van de oorspronkelijke voorstelling in de vakken van de lambrisering van de Grote Zaal gemonteerd.
89 Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 214; Idem, II, p. 194. Voorheen was deze voorstelling bekend onder de titel De buit van de Romeinen. Zie Cat. tent. Antwerpen 1997, pp. 44-45.
90 Baumstark, Delmarcel 2019, I, p. 214; Idem, II, p. 194.
91 Baumstark, Delmarcel 2019, I, afb. 166; Idem, II, pp. 191-196, cat. 9a. Er is geen groot schilderij van deze voorstelling bekend.
92 Baumstark, Delmarcel 2019, I, pp. 252-254, 270; Idem, II, pp. 191, 194, 197.
93 Zie Baumstark, Delmarcel 2019, II, pp. 191, 197-199, cat. 9c-1 t.m. 24.
94 Idem, p. 199, cat. 9c-17.