156. Vier wapens van burgemeesters van Leiden (fragment)
Beschrijving:
Op een ondergrond van een blauwe lucht met witte wolken zijn naast elkaar vier wapenschilden met rode strikken opgehangen aan ringen bovenaan. Eronder staan in witte banderollen de namen van de betreffende burgemeesters van Leiden. Van links naar rechts: H. V. Willigen, in geel drie hertenkoppen; Dr. J. Eleman, in blauw zeven witte sterren; W. V. Schilperoort, gevierendeeld, 1 en 4 in blauw drie schelpen, 2 en 3 in geel drie zwemmende meeuwen; Ni. Veruijt, in rood en roze drie gele ruiten.
Commentaar:
De familiewapens op dit tapijtfragment behoren toe aan de vier burgemeesters die Leiden in het jaar 1667-1668 bestuurden: Hendrik van Willigen, Dr. Johan Eleman1, Willem van Schilperoort en Nicolaes Verruyt. Het fragment maakte oorspronkelijk onderdeel uit van een reeks van vier landschapsverdures voor de vroedschapskamer van het stadhuis van Leiden, waarvoor Maximiliaan van der Gucht uit Delft in 1668 de opdracht kreeg.2 (afb. a) In het contract van 16 juni 1668 van de burgemeesters van Leiden met Van der Gucht voor 'de tapisserijen tot behangsel van de Camer van de Vroetschap', werd onder punt 5 namelijk bepaald: 'Sal oock gehouden sijn in een van de tapyten, hem aen te wysen, moeten op het curieuste doen wercken de wapenen van de vier tegenwoordige regerende Burgemeesteren'.3 De tapijten werden op 9 november 1668 in Leiden afgeleverd4, conform de bepaling in het contract dat ze uiterlijk op 11 november 1668 opgeleverd moesten worden: 'Sal geseyde tapijten moeten opleveren binnen den tijt van vijff maenden ofte voor St. Maertensavont, immers ten langsten drie weecken ofte uytterlijck een maent daeraen, ende soo deselve voor de geseyde tijt niet en waren tot Leyden gelevert, sal hy verbeuren de somme van twee hondert ende vijftich guldens ten behoeve van de heeren burgemeesteren, dewelcke hem op syne bedongen penningen sullen mogen werden gecort.' Op 11 januari 1669 werd nog een strook tapijt voor boven de ramen 'tot bekledinge van de muyr boven de casynen' nageleverd.5 Voor de eindbetaling werd op 15 januari 1669 aan Maximiliaan van der Gucht het bedrag van 3453 gulden en 10 stuivers uitgekeerd over '299 ellen tapijt, ijder elle tot elf guldens, uijtmakende IIIm IIc LXXXIX gl., bij hem gelevert om de Vroetschapskamer mede te behangen, noch 5¼ elle tot bekleedinge van de muur boven de casijnen ter somme van LVII gl. X st. noch over verschot VII gl.'; bovendien waren daarin nog 100 gulden begrepen 'voor vereeringe over sijn extraordinare moeijten'.6
De vier wapens op cat. 156 werden geweven naar een ontwerptekening van de Leidse glasschilder en tekenaar Abraham Toorenvliet: 'Op den 5.den November [1668] betaelt aen Abraham van Toornvliet, een somme van achtendertich guldens twee stuijvers, over het maecken van een teijckening van de wapenen der Burgemeesters om deselve dien conform te doen wercken in de tapijten, hangende op de Vroetschaps kamer, volgens quitantie hier .... XXXVIII gl. II st.'7 Abraham Toorenvliet verzorgde in 1668 voor de Leidse magistraat ook de reparatie van de glas-in-loodramen in de burgemeesterkamer. Er zijn verschillende ontwerpen voor glas-in-loodramen van Toorenvliet bekend, evenals meerdere opdrachten voor wapenschilderingen al of niet voor glas-in-lood, waaronder voor de Pieterskerk (onder andere 1663), het Sint Anna Aalmoeshuis (1675) en het gildehuis van het Leidse droogscheerdersgilde (1683, 1687).8
Van der Guchts boslandschappen in de vroedschapskamer, twee grote en twee kleinere wandtapijten, gingen verloren bij de brand van het Leidse stadhuis op 12 februari 1929.9 Mogelijk was het fragment met de burgemeesterswapens, waarvan bekend is dat het zich reeds in 1901 in het Gemeentearchief van Leiden bevond en toen werd overgedragen aan Museum De Lakenhal10, op een bepaald moment uit de vroedschapskamer verwijderd omdat de wapens om een of andere reden niet meer passend bevonden werden.11 Hierdoor is cat. 156 tegenwoordig nog het enige overgebleven onderdeel van deze reeks.
Hoewel er geen documenten bekend zijn waarin wordt gespecificeerd in welk tapijt de burgemeesters uiteindelijk bepaalden dat hun wapens moesten komen, zoals werd aangegeven in het contract van 16 juni 1668, is het gezien de afmetingen van cat. 156 waarschijnlijk dat het hier gaat om de op 11 januari 1669 nageleverde strook tapijt van 5¼ el voor boven de ramen. De mogelijkheid die door Pelinck werd geopperd, als zou het fragment de proef kunnen zijn die Van der Gucht maakte alvorens de opdracht van de Leidse magistraat te verkrijgen, lijkt minder aannemelijk, omdat er geen indruk van de hoofdvoorstelling, het boslandschap, uit te krijgen valt. Ook het feit dat de opdracht naar aanleiding van de proef in juni 1668 werd verleend en de betaling voor de ontwerptekening van de wapens aan Abraham Toorenvliet pas in november van dat jaar, kort voor de aflevering van de reeks, werd gedaan, spreekt dit tegen en maakt het daarentegen juist aannemelijk dat cat. 156 behoort tot de nageleverde strook voor boven de ramen. Bovendien werd de proef zo goed als zeker aan Van der Gucht teruggegeven toen hij de opdracht had voltooid, omdat er in het contract, onder punt 8, werd gesteld dat de burgemeesters het proefstuk, als een soort onderpand, zouden houden zolang de opdracht in uitvoering was. Mocht blijken dat andere wevers hetzelfde soort tapijten voor een lagere prijs dan die van Van der Gucht zouden kunnen leveren, dan zou de magistraat de laagste prijs betalen plus rente voor de vijf maanden dat het proefstuk bij hen was: 'waerom het stuck tapyt, dat voor een patroon ofte model is vertoont, sal blyven berusten onder de heeren besteders, om nae de tapyten, die gemaeckt sullen werden, te confereren ende sullen de heeren besteders gehouden sijn interest te geven van de gemelte patroon voor de tijt van vijff maenden.'12
Voor een voorbeeld van familiewapens boven landschapsverdures door Maximiliaan Van der Gucht, zie cat. 183, in het Bartholomeus Gasthuis te Utrecht.
Conditie:
Het fragment is aan de bovenkant en de zijkanten recht afgesneden, aan de onderzijde de vorm van de banderollen volgend; nu opgezet op een rechthoekig stuk textiel.
Cat. 156
wandtapijtweverij van Maximiliaan van der Gucht naar ontwerp van Abraham Toorenvliet (I)
Vier wapens van burgemeesters van Leiden (fragment), 1668-1669
Leiden, Museum De Lakenhal, inv./cat.nr. 150
Afb. a
Anoniem voor 1928
De vroedschapskamer (Raadzaal) van het stadhuis van Leiden met de landschapsverdures, voor 1928
Leiden, Stadhuis Leiden
Notes
1 Over hem, zie Prak 1985, p. 385.
2 Van Ysselsteyn 1936, I, afb. 136.
3 Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO), toegangnr. 0501A, Stadsarchief van Leiden (1253) 1574-1816 (1897) (Stadsbestuur (SA II)), inv. nr. 3, Groot Privilegieboek F. 1655-1733, fol. 197. Gepubliceerd door Göbel 1923a, I, 1, pp. 619-620, noot 29; Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 719.
4 ELO, 0501A, inv. nr. 1431, Ordonnantieboek X. 1666-1670, fol. 181v. Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 724.
5 Idem.
6 ELO, 0501A, inv. nr. 7604, Rekeningen Tresorier Ordinaris 1669, fol. 212/212v. Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 725.
7 ELO, 0501A, inv. nr. 8511, Rekening Tresorier extra-ordinaris 1668, fol. 147v. Niet eerder gepubliceerd. Vermeld, zonder transcriptie, in Pelinck 1951a, p. 26, cat. 59.
8 ELO, toegangnr. 0511A, Archief Kerkvoogdij van de Nederlands Hervormde Gemeente te Leiden, 1589-2009, inv. nr. 163, Blaffert 1663, fol. 15v; toegangnr. 0513, Archieven van de Hofjes, inv. nr. 138-1g, Rekeningen van het St. Annahofje 1672-1675, fol. 24v-25, inv. nr. 138-3b, Bijlagen bij de rekening 1675; toegangnr. 0509, Archieven van de Gilden, inv. nr. 473, dl. 2, Rekeningen van deken en hoofdmannen van het droogscheerdersgilde 1661-1699, 1683, 1687. Pelinck 1950, p. 114; Pelinck 1951b, p. 93; Stained Glass in the Netherlands before 1795, vol. 2, pp. 472-473, 484, 492, 499, 502, 559-563, 565, 575, 578, 581, 592, 596-597, 600-602, 609.
9 Ekkart 1979, pp. 113, 116, 117 (afb. 1).
10 Pelinck 1951a, p. 26, cat. 59.
11 Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat cat. 156 uit de vroedschapskamer werd verwijderd omstreeks 1872, toen het plan om de wandtapijten door Van der Gucht te vervangen door 'een net papiertje met gouden sterretjes, in den geest van den tijd', op het laatste moment werd voorkomen. Zie De Stuers 1873, p. 363.
12 Gepubliceerd door Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 719.