Geschiedenis van het wandtapijt in West-Europa
Over de oorsprong en de vroege geschiedenis van de tapijtweefkunst is erg weinig bekend. Bij archeologische opgravingen vindt men zeer sporadisch textiele fragmenten omdat het materiaal op den duur vergaat en niet eeuwig goed blijft onder de grond, zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is met voorwerpen van keramiek.
Toch is bekend dat er al zo’n duizend jaar voor Christus in het Oude Egypte tapijten met de tapisserietechniek werden vervaardigd. Van de Inca's in Peru kennen we ook reeds voorbeelden uit driehonderd jaar voor Christus. In China en Griekenland werd de techniek eveneens zeer vroeg toegepast.
In West-Europa vinden we voor het eerst sporen van tapijtweefsels in het begin van de dertiende eeuw, met name in Scandinavië en Duitsland. Men vermoedt dat de techniek vanuit het Oosten door de Kruisvaarders hierheen werd gebracht.
Al in 1258 werden er tapijtwevers vermeld die werkten in Parijs, maar de geschiedenis van de Franse en Vlaamse tapijtweefkunst begint pas echt vanaf de vroege veertiende eeuw, met als belangrijkste centrum voor de tapijtweverij Parijs. Dit duurde voort totdat de Franse hoofdstad in 1415 tijdens de Honderdjarige oorlog (1337-1453) in Engelse handen viel. De weverijen stopten en veel wevers moesten vluchten.
In Vlaanderen (hier verder aangeduid als de Zuidelijke Nederlanden) werd de tapijtproductie in die tijd zeer gestimuleerd door het Hof van Bourgondië. Het voorbeeld van het Bourgondische Hof in het veelvuldig gebruik van reeksen wandtapijten werd overal aan de hoven in Europa nagevolgd. (afb. 1)
Rond 1350 werd Atrecht, of Arras, toen behorend bij de Zuidelijke Nederlanden, maar nu gelegen in Frankrijk, naast Parijs het tweede belangrijke centrum voor wandtapijten. Na de Engelse inval in Parijs nam Atrecht zelfs de leidende positie over, terwijl Doornik, of Tournai, zich ontwikkelde tot het tweede centrum voor wandtapijtkunst. Omstreeks 1450 krijgt Doornik echter de meeste belangrijke weefopdrachten van vooral het Bourgondische Hof toebedeeld.
In 1477 waren er opnieuw politieke ontwikkelingen die de geschiedenis van de tapijtproductie bepaalden. Atrecht werd ingenomen door de Franse koning en de stad werd geheel verwoest. Ook de wevers werden gedwongen om te vluchten. Kort daarna stopte ook de tapijtproductie in Doornik. De wevers uit Atrecht en Doornik zochten elders hun heil. Daarbij kwamen ze vooral terecht in Brussel, dat met hun hulp vanaf het eind van de vijftiende eeuw het belangrijkste centrum voor de productie van wandtapijten werd.
![](https://media.rkd.nl/iiif/10903031/full/!650,650/0/default.jpg)
Afb. 1
wandtapijtweverij van Anoniem Southern Netherlands (hist. region) 1495-1525 naar ontwerp van Anoniem Southern Netherlands (hist. region) 1495-1525
Millefleurs met tafereel met edellieden tijdens de jacht en herders, 1495-1525
Medemblik, Kasteel Radboud
De zestiende eeuw
Beroemde werkplaatsen in Brussel vanaf omstreeks 1500 zijn die van Pieter en Willem de Pannemaker en van Pieter van Aelst. Hier werden vele grote en kostbare wandtapijtreeksen geweven, waarin naast wol, ook vaak veel zijde en bovendien goud- en zilverdraad werd verwerkt. Zo werd tussen 1515 en 1520 op de Brusselse werkplaats van Pieter van Aelst in opdracht van Paus Leo X de reeks wandtapijten met de Handelingen der Apostelen naar ontwerpen van de beroemde Italiaanse schilder Rafaël geweven voor gebruik in de Sixtijnse kapel in het Vaticaan in Rome. (afb. 2)
De reeks met de Handelingen der Apostelen vormt in verschillende opzichten een belangrijk breekpunt in de geschiedenis van het wandtapijt. Hier wordt namelijk een geheel andere weg ingeslagen dan voorheen. Deze reeks wordt dan ook beschouwd als het eerste voorbeeld van wandtapijten waarin de kunst van de Renaissance tot uitdrukking wordt gebracht. Nadrukkelijk wordt in deze wandtapijten gekozen voor een eenheid van tijd en plaats in de voorstelling. Ook wordt de voorstelling zo natuurgetrouw mogelijk weergegeven, als was het een schilderij. Dit in tegenstelling tot de Middeleeuwse wandtapijten, waarop bijna altijd meerdere verschillende scènes uit het verhaal bij elkaar werden geplaatst.
Het schilderkunstig principe van diepte suggereren door middel van de regels van het perspectief wordt door het gebruik van fijne garens en een schijnbaar oneindig scala van garentinten ook in het weefsel toegepast, en met een fabelachtig resultaat.
Bij deze werkwijze wordt uitgegaan van een zeer gedetailleerd geschilderd voorbeeld op ware grootte, het karton. De inbreng van de wever bij de invulling van de voorstelling wordt daarbij sterk terug gebracht. Dit is in tegenstelling tot de traditie in de vijftiende eeuw, waar wevers vaak voor een groot gedeelte de voorstelling bepaalden, soms met de hulp van voorbeelden van andere tapijten, prenten of miniaturen.
Door hun vernieuwende karakter hadden de wandtapijten naar ontwerpen van Rafaël, en met name de reeks met de Handelingen der Apostelen, een enorme invloed op de wandtapijten die in de Zuidelijke Nederlanden na 1520 werden geweven.
Onder meer werden in navolging van de reeks met de Handelingen der Apostelen de boorden van wandtapijten een stuk breder en uitgebreider. Naast decoraties van bloemen en vruchten werden ook dieren en soms zelfs verhalende scènes in de boorden opgenomen.
![](https://media.rkd.nl/iiif/10926522/full/!650,650/0/default.jpg)
Afb. 2
wandtapijtweverij van Peter van Edingen van Aalst naar Rafaël
De wonderbaarlijke visvangst, ca. 1516-1519
Rome, Musei Vaticani, inv./cat.nr. 43867
Vanaf 1528 werd het in Brussel verplicht om het stadsmerk in de stootboord in te weven. Meestal werd dit vergezeld door het persoonlijk merk of de signatuur van de wever. (afb. 3)
In de productiecentra buiten Brussel werden over het algemeen wandtapijten van iets minder fijne kwaliteit geweven, namelijk met meestal vier à vijf kettingdraden per centimeter tegenover zo’n acht kettingdraden in Brussel. Ook was het kleurenpalet beperkter, met vooral geel, groen en blauw en nauwelijks rood. Bovendien lijken de wandtapijten gemaakt in provincieplaatsen als Oudenaarde, Geraardsbergen of Edingen vaak veel op elkaar. Uit de aanwezigheid van stadsmerken en weversmerken op bepaalde wandtapijten blijkt dat de steden en vaak ook de werkplaatsen hier steeds hun eigen boordtypen toepasten, wat toeschrijvingen aan bepaalde centra vergemakkelijkt.
Hoewel de Zuidelijke Nederlanden in de zestiende eeuw het belangrijkst waren voor de tapijtproductie, werden er toen ook in andere Europese landen, zoals Frankrijk en Italië, wandtapijten vervaardigd, zij het op kleinere schaal.
De geschiedenis van de productie van wandtapijten in de Noordelijke Nederlanden, het gebied dat we tegenwoordig Nederland noemen, begint rond 1550. In het laatste kwart van de zestiende eeuw immigreerden velen vanuit de Zuidelijke Nederlanden vanwege de opstand tegen de Spaanse overheersing. Veel religieuze, politieke en economische vluchtelingen vestigden zich in de Noordelijke Nederlanden. Hieronder bevonden zich ook verschillende tapijtwevers, die diverse weefwerkplaatsen oprichtten, met name in Delft en Gouda.
![#](/media/images/tapisserie-b-1062586.width-400.jpg)
Afb. 3
Het stadsmerk van Brussel
De zeventiende en achttiende eeuw
Brussel was in de zeventiende eeuw nog altijd het belangrijkste productiecentrum van de Zuidelijke Nederlanden. Daarnaast werden in Antwerpen wandtapijten vervaardigd en ook in Brugge werden enkele fraaie reeksen geproduceerd.
Omstreeks 1620, een eeuw na de vernieuwingen van Rafaël, betekende het werk van de schilder Peter Paul Rubens, dat veel werd uitgevoerd in Brusselse weefwerkplaatsen, maar ook in andere productiecentra, een volgend belangrijk keerpunt in de geschiedenis van het wandtapijt. Zo werden bij Rubens de kleurschakeringen van de olieverf van zijn geschilderde ontwerpen en kartons het uitgangspunt voor de voorstellingen op de wandtapijten. Hierdoor kwam het wandtapijt steeds dichter bij de schilderkunst te staan. Vanaf zijn tijd zou ook het belang van een wandtapijt steeds vaker worden beoordeeld naar de kunstenaar die het ontwerp had gemaakt.
Tegelijkertijd zochten Rubens en andere toonaangevende schilders in de Zuidelijke Nederlanden naar wegen om de rol van wandtapijten als wanddecoratie nieuwe betekenis te geven. Een van de oplossingen die Rubens hiervoor bedacht was om de voorstelling te plaatsen op een wandtapijt dat binnen het werkelijke wandtapijt werd opgehouden door engelenfiguren. Hij werkte dit idee uit in de omvangrijke reeks van twintig wandtapijten met de Geschiedenis van de Eucharistie uit 1625-1627, die bestemd was voor het klooster van de Descalzas Reales (de Ongeschoeide Clarissen) in Madrid. In deze serie komt ook Rubens barokke vormentaal goed tot uitdrukking, met composities van grote figuren in beweeglijke en dramatische houdingen. (afb. 4)
In de Noordelijke Nederlanden werd in de zeventiende eeuw voornamelijk gewerkt in een stijl die parallel liep aan die in de Zuidelijke Nederlanden. Een heel eigen genre echter, dat met name in Delft en Gouda werd uitgevoerd, waren de bloemtafelkleden, waarop als het ware allerlei verschillende bloemtakjes waren uitgestrooid, vaak ook vergezeld van vlinders of andere insecten. (afb. 5) Vanaf 1625 werden in de Noordelijke Nederlanden ook opvallend veel tapijtreeksen vervaardigd met panoramische landschappen. Deze tapijten werden, zoals ook in de voorgaande eeuwen de gewoonte was, los gehangen voor de wand, van zoldering tot vloer, waarbij ook meestal de deuren werden bedekt. Een belangrijke werkplaats voor dit type landschapsverdures was die van Maximiliaan van der Gucht en zijn familie in Delft, die actief was tussen circa 1640 en 1700.
In de zeventiende en achttiende eeuw vonden er in Frankrijk meerdere belangrijke ontwikkelingen op het gebied van het wandtapijt plaats. Toonaangevend was met name de vestiging in de tweede helft van de zeventiende eeuw van een systeem van grote koninklijke werkplaatsen, zoals de Manufacture des Gobelins in Parijs, die in staat waren om te concurreren met de productiecentra in de Zuidelijke Nederlanden. De Gobelins hielden zich vooral bezig met het uitvoeren van koninklijke opdrachten. (afb. 6) De ook rond die tijd opgerichte Manufacture Royale in Beauvais leverde overwegend tapijten aan opdrachtgevers buiten het Franse hof. Daarnaast werden in Aubusson vrij veel landschapsverdures en verhalende voorstellingen van meestal tamelijk grove kwaliteit vervaardigd, bestemd voor de handel met een brede clientèle.
In de achttiende eeuw manifesteerde zich opnieuw in Frankrijk een veranderde opvatting van het wandtapijt. Zo werd de relatie met de schilderkunst nog inniger. Dit kwam onder andere tot uitdrukking in de toepassing van tapijtboorden als imitatie van schilderijlijsten. Daarnaast ontwikkelde zich in het achttiende-eeuwse Frankrijk een nieuwe benadering van het interieur, waarbij een nieuw type wandtapijt werd opgenomen in een decoratief geheel. (afb. 7) De tapijten werden – meestal zonder decoratieve boorden – opgenomen in de wandbetimmering en gecombineerd met bijpassende tapisseriebekleding op de meubels. Bovendien werden de kleuren lichter, met veel pastelkleuren zoals ook in de schilderkunst van de rococo, de voorstellingen werden lichtvoetiger en kleiner en vaak geplaatst in uitgebreide decoratieve composities. De meeste meubeltapisserie werd in Beauvais en Aubusson geweven, al werden ook bij de Gobelins enkele fraaie ensembles voor het Franse hof vervaardigd.
Terwijl in de voorgaande eeuwen de Zuidelijke Nederlanden voorop liepen in de ontwikkelingen van de tapijtkunst, keek men daar in de achttiende eeuw vooral naar wat er in Frankrijk gebeurde. Vooral in Brussel waren wel nog verschillende grote werkplaatsen in bedrijf, zoals die van Judocus de Vos en de families Leyniers en Van der Borcht. De stad Oudenaarde bleef vooral bekend vanwege reeksen landschapsverdures, veelal met dieren daarin. (afb. 8) In de tweede helft van de achttiende eeuw waren in de Zuidelijke Nederlanden nog maar weinig werkzame wandtapijtweverijen, die ook tegen het eind van die eeuw hun deuren zouden sluiten. Pas in de loop van de negentiende eeuw zouden er zich weer weverijen vestigen, met name in de stad Mechelen, maar de activiteit was een schaduw van de rijke geschiedenis uit de voorgaande eeuwen.
De vrijwel enige in de achttiende eeuw nog in bedrijf zijnde werkplaats in de Noordelijke Nederlanden was die van Alexander Baert en zijn familie in Amsterdam. (afb. 9) Na 1750 tot omstreeks 1780 werden hier ook nog maar voornamelijk kleinere zaken geweven zoals wapenkussens voor vroedschappen of waterschappen.
Na de Franse Revolutie (1789) kwam ook de productie van wandtapijten in Frankrijk nagenoeg tot stilstand. In het begin van de negentiende eeuw, onder Napoleon, maakten enkele werkplaatsen, met name die in Beauvais, echter weer een doorstart. Voor verschillende koninklijke paleizen werden hier voornamelijk decoratieve wandtapijten of soms ook verhalende voorstellingen naar bestaande, achttiende-eeuwse kartons en meubeltapisserie vervaardigd.
![](https://media.rkd.nl/iiif/10640264/full/!650,650/0/default.jpg)
Afb. 4
wandtapijtweverij van Jan Raes (II) en Jacques Fobert en Jean Vervoet naar ontwerp van Peter Paul Rubens
Triomf van de eucharistie over het heidendom, 1626-1628
Madrid (stad, Spanje), Monasterio de las Descalzas Reales
![](https://media.rkd.nl/iiif/10902892/full/!400,400/0/default.jpg)
Afb. 5
wandtapijtweverij van Anoniem ca. 1650-1675 naar ontwerp van Anoniem ca. 1650-1675
Tafelkleed met bloemkrans, ca. 1650-1675
Den Haag, Kunstmuseum Den Haag, inv./cat.nr. Inv. OW 2-1965, obj. nr. 1011394
![](https://media.rkd.nl/iiif/10926552/full/!650,650/0/default.jpg)
Afb. 6
Manufacture des Gobelins naar ontwerp van Charles Le Brun en naar ontwerp van Adam Frans van der Meulen
Koning Lodewijk XIV bezoekt de Manufacture de Gobelins, 1665-1679
Parijs, Mobilier national, inv./cat.nr. GMTT-95-010
![](https://media.rkd.nl/iiif/10926558/full/!400,400/0/default.jpg)
Afb. 7
wandtapijtweverij van Léonard Roby naar ontwerp van Marie-François Leclerc
Twee geliefden voor het altaar van Venus, ca. 1782-1790
Doorn (Utrecht), Kasteel Huis Doorn
![](https://media.rkd.nl/iiif/11015622/full/!650,650/0/default.jpg)
Afb. 8
wandtapijtweverij van Jan van Verren (II) of wandtapijtweverij van Frans Willem van Verren naar ontwerp van Augustin Coppens en naar ontwerp van Adriaen de Grijef
Landschapsverdure met eenden, zwaan, jachthond en bok, ca. 1725-1750
Amersfoort, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, inv./cat.nr. NK 560
![](https://media.rkd.nl/iiif/10904510/full/!650,650/0/default.jpg)
Afb. 9
wandtapijtweverij van Alexander Baert (I) en naar ontwerp van Ludovicus van Schoor en naar ontwerp van Pieter Spierinckx
Europa, ca. 1714-1719
Parijs, Musée du Petit Palais, inv./cat.nr. PPO3514