123. De inneming van Damiate
Beschrijving:
In een panoramisch zeegezicht ligt links de Egyptische havenstad Damiate aan de Middellandse Zee bij een van de mondingen van de rivier de Nijl. Op de voorgrond staan twee torens verbonden door een dam, met ervoor grote rotsblokken. De torens en de dam worden verdedigd door een grote hoeveelheid soldaten met lansen, pijlen en bogen en een katapult op de voorste toren. In de achtergrond ligt Damiate, met veel Oosters aandoende koepels en daarvoor de schepen van de Turkse vloot. Ook in de verte is de toren zichtbaar van het tweede havenhoofd. Van rechts komt de vloot van de kruisvaarders, met als eerste het versterkte schip van Haarlem, met in de masten de vlaggen van Haarlem en de vlag van Holland met de klimmende leeuw. Het versterkte schip heeft zojuist de zware ijzeren ketting kapot gevaren die was gespannen tussen de twee havenhoofden om de haveningang af te sluiten. Rechts hiervan volgen een viertal grote zeilschepen, een kleiner schip met roeiers op de voorgrond en daarachter de rest van de vloot. Direct achter het Haarlemse schip komt het schip van keizer Frederik met op de campagne een gouden vlag met een tweekoppige ongekroonde adelaar en van de grote mast een vlag met het hoofd van de heilige Mauritius. Meer naar rechts varen een schip met de Spaanse kleuren en wapens en het fregat van de Franse koning met op de spiegel een Madonnafiguur naar de beschouwer gericht en in de grote mast een vlag met de wapens van Bretagne. Helemaal op de voorgrond, ter hoogte van het Haarlemse schip, bevindt zich een krokodil in het water. Meer naar rechts in de hoge golven zwemmen een dolfijn en een walvis en drijft een stuk hout met daarop het jaartal 1629.
Rondom het wandtapijt lopen smalle boorden met op een rood fond gele ornamenten van ranken en in de hoeken vier identieke wapenschilden met het wapen van Haarlem: in rood een zwaard van zilver met gevest van goud, de punt naar boven gericht, overtopt met een verkort breedarmig kruisje en vergezeld van vier zespuntige sterren, alles van zilver; de sterren paalsgewijs, twee aan twee ter weerszijden van het zwaard.
Cat. 123
wandtapijtweverij van Joseph Thienpont naar ontwerp van Cornelis Claesz. van Wieringen en naar ontwerp van Pieter Holsteyn (I)
De inneming van Damiate, 1629
Haarlem, Stadhuis Haarlem
Commentaar:
Dit uitzonderlijk brede wandtapijt werd in 1629 in opdracht van het Haarlemse stadsbestuur vervaardigd voor de plek waar het zich nu nog bevindt, de noordwand - tegenover de raamwand - van de voormalige vroedschapskamer van het stadhuis van Haarlem, toen ook aangeduid als 'den grooten camer van 't nieuwe werck' en tegenwoordig B&W-kamer genoemd. (afb. a) De voorstelling van het in documenten genoemde 'tapijt van 't schip van Damiaten' is een zeer breed zeegezicht met de verbeelding van de inneming van Damiate.
De geschiedenis van de inname van Damiate (Dumyât) in Egypte tijdens de Vijfde Kruistocht in 1218-1219 en de rol van de inwoners van Haarlem daarin leidde vanaf de veertiende en vijftiende eeuw tot veel onjuist geciteerde bronnen, ongerijmdheden en varianten, totdat het in de kroniek van Holland (1467-1469) van de Haarlemse karmeliet Jan Gerbrandz van Leiden de vorm kreeg die daarna standaard werd.1 Deze verhaalde dat de inneming van de zwaar verdedigde havenstad plaatsvond in 1188 tijdens de Derde Kruistocht naar het Heilige Land (1189-1192), geleid door graaf Willem van Holland en Georg von Wied.2 Willem zou met een groep Haarlemmers de Duitse keizer Frederik II te hulp zijn gekomen bij de belegering van Damiate door een versterkt schip te laten bouwen en daarmee de ketting bij de haveningang stuk te varen. Als dank hiervoor zou de stad Haarlem een wapenvermeerdering zijn verleend door keizer Frederik en de patriarch van Jeruzalem.3 Het meest recente en uitvoerige onderzoek aan de hand van elf veertiende- en vijftiende-eeuwse bronnen toont overtuigend aan dat geen van de in omloop zijnde versies overeenkomt met de historische feiten en er duidelijk dus sprake is van mythevorming. Ook het thema van de door de Haarlemmers stukgevaren ketting die de haven moest beschermen en de beloning door de wapenvermeerdering behoren hiertoe.4
Cat. 123 werd ontworpen door de Haarlemse marineschilder Cornelis Claesz van Wieringen. Dit blijkt uit de betalingen voor het wandtapijt uit 1629 waarbij 'Cornelis van Wieringen meester schilder' 300 pond ontving voor 't maecken van 't patroon.5 Het Frans Halsmuseum bezit een schilderij van Van Wieringen van vóór 1628, oorspronkelijk geschilderd voor de Oude- of Cloveniersdoelen in Haarlem, waarop hetzelfde onderwerp wordt verbeeld, maar in een iets andere en minder uitgebreide compositie dan op cat. 123.6 Waarschijnlijk was het schilderij de aanleiding om Van Wieringen dit wandtapijt te laten ontwerpen. In 1630, een jaar na de opdracht voor het tapijtontwerp, werden aan Van Wieringen door het stadsbestuur van Haarlem nog eens 69.2 ponden betaald 'uit zaeke van de behoeften tot de teekeninge van 't schip van Damiaten verbesigt en geemployeerd'.7 Het is niet duidelijk of er nog een verband bestaat tussen de hier vermelde tekening en het wandtapijt. De tekening is niet bewaard, wel bevindt zich in het Louvre in Parijs een kleine schets toegeschreven aan Van Wieringen, die iets dichter bij het wandtapijt staat dan bij het schilderij.8 Zo bevindt het schip dat de ketting stuk vaart zich op de schets en het wandtapijt rechts van de voorste toren, maar op het schilderij links daarvan.
Het karton waarnaar de wevers werkten, werd vervaardigd door de Haarlemse glasschilder en kopergraveur Pieter I Holsteyn. Hij kreeg daarvoor 225 pond uitbetaald in 1629. De kosten voor het door hem gebruikte papier waren daarbij inbegrepen, zoals blijkt uit een document van 12 april 1629: 'Pieter Holsteyn van 't schilderen van 't patroon van 't tapijt van 't schip van Damiaten toegevoecht ende geaccordeert twee hondert vijff ende twintigh ponden daerinne begrepen 't papier, ter somme van elff guldens, by hem hiertoe verbesicht, 't welck hy sal moeten betalen.'9
Het wandtapijt werd in de stad Haarlem zelf uitgevoerd, op de werkplaats van Joseph Thienpondt (ook: Thybauts). Zijn signatuur, met een J onder een T, werd rechtsonder in de voorstelling aangebracht. Ook het jaar van vervaardiging, 1629, is in de voorstelling ingeweven, op een op de golven drijvend stuk hout. De Thesauriersrekening van 1629 geeft een overzicht van de betalingen voor cat. 123: 'Josephus Thybauts, mr. tapitsier, Cornelis van Wieringen meester schilder ende Pieter Holsteyn, meester glasschryver betaald IIm VIIIc LXX £, te weeten den voors. Thibauts IIm IIIc £ voor 't maecken, wercken ende weven van 't tapijt van 't schip van Damiaten, groot in 't viercant seven ende vijftich ellens, ten behoeven ende diensten deeser stad doen maicken op den grooten camer van 't nieuwe werck; IIIc £ den voors. Wieriengen toegevoegt voor 't maecken van 't patroon van 't selve werck ende IIc XXV £ Pieter Holsteyn, voor 't afsetten deszelfs patroons ende XXV £ voor biergeld aan des tapytsiers werckvolck, mitsgaders XX £ XII sc. voor 't inspecteren ende waardeeren aan mr. Johan van Hobooke van Utrecht vereert, die alhier ontboden was. [totaal:] IIm VIIIc LXX £ XII sc.'10 Uit een resolutie van de burgemeesters van 9 oktober 1629 kan worden opgemaakt dat er 24 kussens waren inbegrepen bij het totaalbedrag van 2300 pond dat Thienpondt ontving voor het wandtapijt: 'Joseph Thybaults geaccordeert voor 't wercken van 't tapyt, met twee dousijn cussens mettet wapen van Haerlem, de somme van drie en twintig hondert Carolus guldens.'11 Uit een ander document, van 30 december 1630, blijkt dat deze wapenkussens 24 pond per stuk kostten.12 Dat betekent dat Thienpondt voor het weven van het wandtapijt in totaal 1724 pond ontving.
Door Joseph Thienpondt werd vervolgens in 1630 voor de vroedschapskamer van het stadhuis van Haarlem ook het schoorsteenstuk in tapisserie met De Wapenvermeerdering geweven.13 In de jaren 1629-1631 maakte hij ook nog in totaal 36 kussenbladen met het wapen van Haarlem.14 Ruim tien jaar later, in 1642, wordt 'Joost Thienpondt' in een tweetal documenten nogmaals vermeld in verband met wandtapijten die hij voor de stad Haarlem had vervaardigd, maar het is niet duidelijk welke tapijten het daar betreft.15
Conditie:
Restauratie door de Stichting Werkplaats tot herstel van Antieke Textiel te Haarlem, 1939-1946.16 Toen zijn ook de horizontale boorden nieuw geweven. Het tapijt onderging in 1991-1995 opnieuw een restauratie in Haarlem, waarbij het ook bij de Koninklijke Manufactuur De Wit in Mechelen (België) op een speciale wijze werd gereinigd.17
Afb. a
De voormalige vroedschapskamer van het stadhuis van Haarlem, met rechts cat. 123 aan de wand. Foto uit Sluyterman 1908, pl. 14.
Notes
1 Van Moolenbroek 2011; Van Moolenbroek 2012, pp. 41-43.
2 Zie hierover Van Ysselsteyn 1947b, pp. 246-250, 255, afb. 3; Cat. tent. Rotterdam 1999, cat. 14; Cerutti 2001, pp. 232-233; Van Moolenbroek 2011. Zie ook cat. 124, Stadhuis Haarlem.
3 Zie cat. 124, Stadhuis Haarlem.
4 Van Moolenbroek 2011, pp. 114-132, 136-143. Extra verwarrend is steeds dat Willem I, later graaf van Holland, zowel op jonge leeftijd op de Derde Kruistocht als jongere zoon zijn vader graaf Floris III (die in 1190 ter plekke overleed) begeleidde, maar circa 30 jaar later tevens deelnam aan de Vijfde Kruistocht met een leger van Friezen, Hollanders en Vlamingen (waaronder dus mogelijk Haarlemmers), toen Damiate in 1218-1219 voor korte tijd werd veroverd. Van Haarlemse kruisvaarders is in de bronnen niet eerder sprake dan omstreeks 1417 (zie p. 128). Hetzelfde geldt voor de rol van een zaagschip bij de verovering. Evenmin vervulde graaf Willem bij de belegering een leidende rol. Hij vertrok zelfs zeven weken vóór de inneming.
5 Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 457. Zie ook Van Thiel-Stroman 2006, pp. 344, 346, noot 36.
6 Van de Waal 1952, I, pp. 246-247; Idem, II, afb. 91.1; Keyes 1979, p. 5, afb. 4; Brand 1995-1996, pp. 204-205, afb. 8; Köhler 2006, cat. 505, pp. 643-644; Van Thiel-Stroman 2006, p. 344. Afmetingen: 101 x 230 cm.
7 Citaat gepubliceerd, zonder bronvermelding, in Van der Willigen 1866, p. 239; Van de Waal 1952, I, p. 247. Zie ook Brand 1995-1996, p. 204.
8 Van de Waal 1952, I, p. 247; Keyes 1979, p. 26, afb. 27, p. 38, cat. 47.
9 Gepubliceerd in Koenen 1866, p. 501; Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 452. Zie ook Van Thiel-Stroman 2006, pp. 206-207, noot 4.
10 Gepubliceerd in Koenen 1866, p. 501; Göbel 1923a, I, 1, p. 560; Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 457; Biesboer 1983, p. 43.
11 Gepubliceerd in Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 454. Voor de kussens zie cat. 122, Stadhuis, Frans Halsmuseum en Sint Bavokerk, Haarlem.
12 Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 464. Zie cat. 122, Stadhuis, Frans Halsmuseum en Sint Bavokerk, Haarlem.
13 Zie cat. 124, Stadhuis Haarlem.
14 Zie cat. 122, Frans Halsmuseum en Sint Bavokerk, Haarlem.
15 Gepubliceerd in Van Ysselsteyn 1936, II, nrs. 543, 546. Zie ook: Göbel 1922, p. 924.
16 Zie Van Ysselsteyn 1947c, pp. 65-73; Visser 1959, pp. 191-198; Visser 1980, pp. 5, 16; Temminck-van Dijkhuizen 1990, pp. 194, 204.
17 Zie Cerutti 2001, pp. 236-237.