109. Vijf fragmenten van het begrafeniskleed van het smidsgilde van Gouda
Beschrijving:
Cat. 109-a: Op een zwart fond staat St. Eloy als bisschop, en face gezien, op een lichtblauw voetstuk met twee treden. Aan de voorzijde van het voetstuk in geel en wit de inscriptie: AN. 1647. NO, daaronder: I. I. DB. C. H. VP. In zijn linkerhand houdt hij zijn bisschopsstaf en in zijn rechterhand een hamer met daarop een kroon. Hij is gekleed in een witte alba, daarover een tot de knie reikend roze met wit en grijsbruin/ grijsgroen onderkleed met wijde mouwen en een donkerrode koormantel met witte hoogsels en geel langs de hals. Op zijn hoofd een rode mijter, waarin een gele baan en vijf gele punten, met twee slippen aan weerszijden. Aan zijn voeten draagt hij donkerrode schoenen.
Cat. 109-b: Fragment met de afbeelding van een aambeeld in wit en grijs met blauw op een zwart fond.
Cat. 109-c-e: Drie fragmenten met op een zwart fond een gekroonde hamer in de kleuren bruin, geel, rood, wit en blauw (één hamer is het spiegelbeeld van de andere twee).
Commentaar:
De vijf fragmenten, met afbeeldingen van St. Eloy met zijn attributen - een gekroonde hamer en een aambeeld, zijn afkomstig van het begrafeniskleed van het smidsgilde of St. Eloysgilde van Gouda. Het is niet bekend hoe dit begrafeniskleed er oorspronkelijk heeft uitgezien. Ook de betekenis en achtergronden van de inscriptie I.I.DB.C.H.VP. op het voetstuk van patroonheilige St. Eloy zijn tot op heden nog niet achterhaald. Mogelijk kan het de initialen van voormannen en dekens van het gilde betreffen.
Tot het einde van de achttiende eeuw waren de leden van het St. Eloysgilde, en van de meeste andere gilden, verplicht tot het bijwonen van de begrafenis van een gildelid of van iemand uit diens familie.1 Hierbij werd een vaste gang van zaken in acht genomen. Onder meer hoorde er het gebruik bij van een baarkleed of gildenpelle, vervaardigd uit kostbare stof en versierd met de insignes van het gilde. Deze werd over de kist gelegd als die stond opgebaard en naar het graf werd gedragen. Meestal was dit begrafeniskleed bezit van het gilde en werd het verhuurd voor de begrafenis.2
Het smidsgilde van Gouda bestond reeds in 1404, en behoort daarmee tot de oudste gilden van de stad. Rond het midden van de zeventiende eeuw waren er ruim 90 gildebroeders bij aangesloten, de meesten daarvan waren grofsmeden en messenmakers. Hoewel de goud- en zilversmeden officieel vanaf begin zestiende eeuw een eigen afdeling vormden, maakten ze in de zeventiende eeuw waarschijnlijk in de praktijk eveneens deel uit van het smidsgilde. Ook de tinnegieters en blikslagers zaten lange tijd in het smidsgilde, maar kregen in 1640 een eigen gilde.3 Het smidsgilde onderhield een altaar gewijd aan St. Eloy in de St. Janskerk te Gouda. De jaarvergadering van het gilde werd gehouden op St. Eloysdag, 1 december.
St. Eloy of St. Eligius van Noyon (circa 588-660), de patroonheilige van goud- en zilversmeden en hoefsmeden, was een goudsmid van eenvoudige komaf uit de stad Limoges die zich opwerkte tot muntmeester van de Frankische koning Clothar II.4 Tevens verrichtte hij zendingswerk, met name in Vlaanderen, en stichtte talrijke kloosters en ziekenhuizen. Omstreeks 641 werd hij benoemd tot bisschop van Noyon. Hij werd afgebeeld als bisschop, zoals op cat. 109, maar ook wel als een smid, met een leren voorschoot. Als attributen heeft hij meestal een hamer en tang of een aambeeld en blaasbalg. De hamer met de kroon, het attribuut dat St. Eloy op cat. 109 bij zich heeft, komt vooral voor op voorstellingen van deze heilige in de Nederlanden.5 Ook op de zeventiende-eeuwse gildenkist van het Goudse smidsgilde is eenzelfde figuur van St. Eloy als op cat. 109-a afgebeeld, als bisschop en met dezelfde attributen.6
Waarschijnlijk werd het begrafeniskleed van het smidsgilde vervaardigd in de stad Gouda zelf. Rond 1647 waren hier verschillende weefwerkplaatsen actief. Enkele belangrijke werkplaatsen waren die van Jan Jansz Seghers en Tobias Schaep. Arent de Lepelaer, tevens bode voor de stad Gouda, leverde voornamelijk wapenkussens in tapisserie aan de vroedschap van Gouda.7 David Rufelaer, die in 1642 de wandtapijten voor het stadhuis van Gouda leverde (zie cat. 115), was reeds in 1646 overleden.8
Conditie:
Het gezicht en de handen van St. Eloy op cat. 109-a zijn in wol geweven. Het fragment is aan de rechterzijde langs de contouren van de figuur afgeknipt. De andere drie zijden zijn recht afgeknipt. Het fragment met het aambeeld is rechthoekig afgeknipt. De drie fragmenten met gekroonde hamers zijn globaal de contouren van de voorstelling volgend uitgeknipt.
Cat. 109
wandtapijtweverij van Anoniem Gouda (place) 1647 gedateerd naar ontwerp van Anoniem 1647 gedateerd
Vijf fragmenten van het begrafeniskleed van het smidsgilde van Gouda, 1647 gedateerd
Gouda, Museum Gouda, inv./cat.nr. 20811
Notes
1 Goudriaan 1995, p. 89.
2 Hirsch 1921, pp. 72-75; Goudriaan 1996, pp. 29-30; Hulshof 1996, p. 74.
3 Geselschap 1972, pp. 80-84; Hulshof 1996, pp. 124-128.
4 Hall 1992, p. 97.
5 Braunfels 1990, p. 123.
6 Museum Gouda, inv. nr. 30680. Hulshof 1996, pp. 124-125.
7 Zoals 28 kussens in 1657. Burgers 1990, pp. 49, 51; Hartkamp-Jonxis 1994-1995, p. 29.
8 Van Ysselsteyn 1936, II, p. 459.