52. De overgave van Porus aan Alexander uit een reeks met De Geschiedenis van Alexander de Grote
Beschrijving:
In het midden van de voorstelling staat de indrukwekkende reuzenfiguur van koning Porus in krijgstenue. Rechts naast hem knielt een donkere krijger. Porus richt de punt van zijn speer naar de grond ten teken van zijn nederlaag. Zijn blik is gericht naar links, naar de jonge Alexander de Grote op zijn paard Bucephalus. Alexander heft zijn zwaard op naar Porus, als teken van zowel overwinning als verzoening. Beide hoofdfiguren zijn omringd door soldaten die allen kijken naar Alexander. Rechts op de achtergrond vindt de veldslag bij de rivier de Hydaspes plaats, met een wirwar van strijdende en dode figuren en dieren, gekantelde strijdwagens en olifanten die in paniek wegvluchten. In de verte is een grillig berglandschap zichtbaar.
De boorden hebben een crème fond waarop opvallende rode schaduwlijnen vallen, bij een lichtval vanaf linksboven, met daarop nu en dan met grijsbeige linten samengebonden wijnranken, bloeiende klimplanten, vogels - zoals enkele zittende uilen in de horizontale boorden - en insecten en in de hoeken een bloemkrans met daarbinnen een granaatappel. Langs de binnen- en buitenzijde van de boord lopen smalle ornamentboorden met een gestileerd bladmotief. Rondom lopen later aangezette blauwe stootboorden.
Commentaar:
Dit wandtapijt met De overgave van Porus aan Alexander is afkomstig uit een reeks van negen wandtapijten met De Geschiedenis van Alexander de Grote die zich bevond in de collectie Demidoff en in 1880 werd geveild in de Villa San Donato bij Florence.1 Er zijn wandtapijten met acht verschillende voorstellingen uit deze reeks bekend. Naast cat. 52 zijn dat: Alexander en Jaddua (met gerestaureerde datering 1617), in het Rijksmuseum te Amsterdam2, De satraap van Susa voor Alexander (gedateerd 1617) in Duits Staatsbezit te Berlijn3, Alexander en Roxana (of Alexander en Cleophis, gedateerd 1619) eveneens in Berlijn4, De slag bij de Granicus (gedateerd 1619) in het Art Institute, Chicago5, De Brand van Persepolis (gedateerd 1619) nu in het Rijksmuseum, Amsterdam6, De Overwinnaar Alexander tegenover een knielende krijgsman (gedateerd 1619) bekend uit de kunsthandel7 en Een Huldebetuiging aan Alexander (gedateerd 1619) in Newport, Rhode Island.8 Al deze wandtapijten zijn voorzien van hetzelfde type boorden, ook in dezelfde kleurstellingen, met een crème fond met daarop rode en soms ook deels oranje schaduwlijnen.9 De herkomst van de reeks, voordat die zich, in elk geval in 1877, bevond in de collectie van Paul Demidoff, Tweede Prins van San Donato (1839-1885), is niet bekend.10
Cat. 52 is het breedste wandtapijt van de reeks en heeft een indrukwekkende voorstelling. Erop voorgesteld is de overwinning van Alexander de Grote (356-323 v.Chr.) op de Indische koning Porus tijdens de veldslag tussen de legers van deze vorsten bij de rivier de Hydaspes in 326 v.Chr. Vanwege zijn zeer waardige gedrag na zijn nederlaag werd Porus door Alexander genadig weer in zijn macht hersteld, weliswaar onder zijn oppergezag. Deze episode werd beschreven door de Griekse schrijvers Arrianus, in zijn Geschiedenis van Alexander (tweede eeuw n.Chr.) en Plutarchus, in Parallelle Levens, 33, (eind eerste eeuw n.Chr.).11 Van laatstgenoemde verschenen begin zeventiende eeuw in Leiden kort na elkaar twee Nederlandse vertalingen, in 1601 van Marten Everaert, gebaseerd op een Latijnse versie van Darius Tibertus, en in 1603 van Aernout van Zuylen van Nyevelt, via de (vaak herdrukte) Franse vertaling van Jacques Amyot uit 1559.12 Het is niet duidelijk op welke tekst Van Mander precies zijn ontwerp baseerde.
Zowel het fraaie ontwerp, met de monumentale en dramatische compositie, als de weefuitvoering van cat. 52 zijn van Karel II van Mander, die vanaf 1615 tot aan zijn overlijden in 1623 een eigen werkplaats had in Delft.13 Daarvoor, van circa 1606 tot circa 1615 was hij werkzaam als ontwerper in de belangrijke Delftse werkplaats van François Spiering. Uit een document van 11 december 1617 blijkt dat Karel II van Mander voor François Spiering (onder meer) de ontwerpen voor een reeks met de Geschiedenis van Alexander de Grote bij zijn vertrek bij Spiering rond 1615 niet had voltooid.14 Mogelijk werkte Van Mander deze ontwerpen verder uit voor de uitvoering in zijn eigen werkplaats. Uit een document van 13 januari 1623, waarin de maten worden gegeven van de door Karel II van Mander vóór 16 juli 1621 gemaakte kartons ('patroonen'), kan worden opgemaakt dat deze 'kamer van Alexander' bestond uit negen verschillende voorstellingen, zoals ook de reeks in de collectie Demidoff in 1880.15 Bij de kartons van De Geschiedenis van Alexander de Grote van Karel II van Mander hoorden toen ook de kartons van twee verschillende boorden, aangeduid als de 'oranje' en de 'blauwe' boorden.16 Al deze kartons zouden kort na het overlijden van Van Mander worden verkocht aan 'Zijn Conincklycke Majesteit van Bohemen', Ferdinand II.17
De Alexander-reeks is zeker vier keer uitgevoerd in de werkplaats van Van Mander in de periode omstreeks 1615-1623.18 Hierbij werden in elk geval drie verschillende typen boorden toegepast. Zo bevinden er zich op 21 juli 1621 'acht stucken tapiten, genaemt de camer van Alexander', geleverd door Karel II van Mander, bij de kamerheer van de koning van Denemarken op kasteel Frederiksborg.19 Op datzelfde moment zijn dan in Delft ook negen wandtapijten van een Alexander-reeks en bovendien acht Alexander-tapijten 'met blauwe boorden'.20 Bij het overlijden van Van Mander in 1623 zijn er nog drie onverkochte Alexander-reeksen in zijn werkplaats, één met rode, één met blauwe en één met oranje boorden.21 Twee daarvan zullen de reeds in juli 1621 in Delft aanwezige reeksen betreffen, waarvan één blauwe boorden had. De derde nog in 1623 onverkochte reeks zal tussen 1621 en 1623 zijn geweven. Mogelijk was daarbij het exemplaar van De Brand van Persepolis uit de voormalige collectie Giuseppe Cavalieri te Ferrara, dat is voorzien van de signatuur IKVMANDER. FECIT. AN 1622.22 Als enige van de bekende wandtapijten uit deze Alexander-reeks is dat 1622 gedateerde wandtapijt omgeven door een boord met gele grotesken en blauwe cartouches op een egaal rood fond. Heel waarschijnlijk zal dat type groteskenboorden daarom bedoeld zijn als in de documenten over de Alexander-reeks gerefereerd wordt aan 'rode boorden', zoals ook nog in maart 1624 als er een afzonderlijk wandtapijt vermeld wordt met een voorstelling als van cat. 52, 'een stuck van Alexander, met roode boorden, de battalie van Poorus'.23 cat. 52, voorzien van een ander type boorden, is echter het enige nu nog bekende wandtapijt met deze voorstelling.
Cat. 52 en de andere zeven nog bekende Alexander-tapijten afkomstig uit de collectie Demidoff hebben alle een type boorden met een crème fond waarop door het licht van linksboven, langs de zich erover slingerende bladranken en de zich erbij ophoudende vogels en insecten, scherpe rode en soms ook oranje schaduwen worden geworpen.24 Daar deze wandtapijten zijn voorzien van de dateringen 1617 en 1619, lijkt het erop dat er met dit soort boorden, het type 'oranje boorden' van de in de documenten vermelde kartons bedoeld moet zijn. Dat was naast de 'blauwe boorden' namelijk het verder enige bekende toegepaste type boorden dat voor juli 1621 voor de Alexander-tapijten werd gebruikt. Dit lijkt enigszins raadselachtig, maar een mogelijke verklaring zou zijn dat deze benaming gegeven werd vanwege de op de kartons afgebeelde kleur oranje van de schaduwkleur op het crème fond (wat ook een iets logischer kleur voor een schaduw op crème is dan rood), die bij de uitvoering van de wandtapijten om onbekende redenen slechts op delen van enkele van de boorden is gebruikt (van Alexander en Jaddua uit 1617 van het Rijksmuseum en Een Huldebetuiging aan Alexander uit 1619 in Newport, Rhode Island), maar voor het overige met rood werd geweven zoals ook op cat. 52.
Conditie:
Goed. De blauwe stootboorden rondom zijn vernieuwd en op een onbekend tijdstip aangezet.
Cat. 52
wandtapijtweverij van Karel van Mander (II) naar ontwerp van Karel van Mander (II)
De overgave van Porus aan Alexander, 1619
Delft, Museum Prinsenhof Delft, inv./cat.nr. PDTex 3
Notes
1 Veiling collectie Demidoff, Le Roy-Mannheim, Villa San Donato bij Florence, 15 maart 1880, nr. 109. In de veilingcatalogus worden geen afzonderlijke voorstellingen vermeld, wel de maten van alle negen wandtapijten. Van cat. 52 is als enige een gravure erbij afgebeeld. In 1877 was sprake van elf wandtapijten met de signatuur van Karel van Mander en de dateringen 1617 en 1619, waaronder cat. 52, in de grootse trappenhal van de Villa San Donato. Zie Blanc 1877, p. 7.
2 Hartkamp-Jonxis, Smit 2004, cat. 55; Janssen 2012, pp. 83-84 (afb. 1), pp. 92-93 (afb. 12, 14).
3 Berlijn, Bundesambt für zentrale Dienste und offene Vermögensfragen, inv. 23941. Zie Janssen 2012, pp. 92, 98, noot 38 en 41. Voorheen in Museum für Kunst und Gewerbe, Hamburg, inv. Lg. 203. Handbuch Hamburg 1980, cat. 196.
4 Berlijn, Bundesambt für zentrale Dienste und offene Vermögensfragen, inv. 23940. Zie Janssen 2012, pp. 92, 98, noot 41. Voorheen in Museum für Kunst und Gewerbe, Hamburg, inv. Lg. 204.
5 Art Institute, Chicago, inv. 1911.439. Geschenk van de Antiquarian Society of the Art Institute of Chicago. Erkelens 1962, p. 94; Brosens 2008, cat. 57.
6 Dit wandtapijt werd in 2011 aangekocht door het Rijksmuseum Amsterdam. Zie Janssen 2012, pp. 82-99; Van Dijk 2016, pp. 194-196. Tevens: Veiling collectie L. de Somzée, Brussel, 20 mei 1901, nr. 562; Erkelens 1962, p. 94. Van De Brand van Persepolis zijn, als enige in deze Alexander-reeks, twee verschillende exemplaren bekend. Zie hiervoor verderop in de tekst.
7 Voorheen bij kunsthandel French & Co., New York. Tegenwoordige verblijfplaats onbekend. Hartkamp-Jonxis, Smit 2004, p. 224, afb. 84; Brosens 2008, p. 344. Zie ook The Getty Research Institute, Los Angeles, Photo Archive Database (op internet), GCPA 0181785.
8 Preservation Society of Newport County, Newport, Rhode Island. Verworven door Cornelis Vanderbilt op de veiling Demidoff in 1880 en geïnstalleerd in zijn huis The Breakers in Newport, Rhode Island in 1895. Hartkamp-Jonxis, Smit 2004, p. 225, afb. 85; Brosens 2008, p. 344.
9 De boord van cat. 52 werd in de literatuur vanaf Leeuw 1976, p. 64 abusievelijk als blauw omschreven. Deze is echter daarentegen van geheel hetzelfde type, ook met een crème met rood fond, als van de andere bekende Alexander-tapijten afkomstig uit de collectie Demidoff. Met dank aan Anita Jansen, Museum Prinsenhof Delft, voor het ter beschikking stellen van duidelijke kleurenfoto's van de boorden van cat. 52.
10 Het is onduidelijk of de reeks reeds aanwezig was in de collectie van Anatole Demidoff, Eerste Prins van San Donato (1813-1870), of mogelijk zelfs al eerder in bezit was van zijn steenrijke familie van kunstverzamelaars, of dat de wandtapijten pas na het overlijden van Anatole werden verworven door Paul Demidoff, zijn neef en erfgenaam. Deze laatste liet blijkbaar wel het trappenhuis in de Villa San Donato verbouwen op een wijze waarop de elf Van Mandertapijten er precies inpasten. Zie Blanc 1877, p. 7. Zie tevens noot 1.
11 Moormann, Uitterhoeve 1989, p. 22.
12 Leeuw 1976, p. 63; Cat. tent Amsterdam 1993, p. 424.
13 Erkelens 1962, p. 93. De I in de signatuur waarmee hij de wandtapijten uit zijn werkplaats voorzag, staat voor Jonge, ter onderscheiding met zijn gelijknamige vader.
14 Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 298.
15 Bredius 1885, p. 10; Göbel 1923a, I, 1, p. 544; Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 372.
16 Ibidem.
17 Bredius 1885, pp. 7-9; Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 473; Brosens 2008, p. 343.
18 Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 473; Van Zijl 1981, p. 207; Brosens 2008, p. 343; Janssen 2012, p. 91.
19 Obreen 1877-1878b, pp. 294-296; Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 349.
20 Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 349.
21 Bredius 1885, p. 21; Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 407.
22 Collectie Giuseppe Cavalieri te Ferrara, veiling Milaan, Palazzo Cova, 25 mei 1914, nr. 255 (met afb.). De tegenwoordige verblijfplaats hiervan is onbekend. Zie Göbel 1923a, I, 1, p. 544; Idem, I, 2, afb. 494; Van Ysselsteyn 1936, I, p. 301, afb. 46.
23 Bredius 1885, p. 21; Van Ysselsteyn 1936, II, nr. 406.
24 Zie Brosens 2008, p. 344; Janssen 2012, pp. 90-92.